Pagina:Multatuli - Minnebrieven.djvu/28

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

De dwaas wreef zich de handen bij zijn idee.

— Wacht een oogenblik ! Elf Junij zegt ge ? ... Heden den achtsten,... ga weer zitten.

De bezoeker nam weer de plaats in, die hij zoo even vrij troosteloos verliet. De gek schreef een kort briefje, dat hij 't venster uitwierp.

— Wacht nu, — zei hij, rondstarende, als zou er iets zeer vreemds gebeuren, vreemd voor den ander althans.

En 't was ook vreemd! Het pas weggeworpen briefje vloog het raam in, dat gesloten was, en er was wat bijgeschreven.

— Zie hier, zei de arme dwaas, zij zegt dat het goed is!

De bezoeker las:

„Lieve Fancy. Er is een gezin in nood, mag ik onze brieven verkoopen?"

en daaronder stond:

„Ja. Maar niet die van den..., van den..." En daarop volgde een reeks van datums, ter aanduiding van brieven, die niet mogten verkocht worden.

De man in de kamer schreef daarop de volgende acceptatie, die hij niet het raam uitwierp, maar ter hand stelde aan zijn bezoeker:

„Goed voor wat geschrijf."

— Discompteer dat...

De vreemde wreef zich de oogen uit.

— Discompteer dat, maar hoor eens... is Prins d ie een braaf man ?

— Voorzeker!...

— Ga dan niet bij hem, hij zal niet discompteren. Is v. B. die „naar buiten is", weldadig?