Pagina:Multatuli - Minnebrieven.djvu/36

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

Ik schrijf een goede hand, dat ziet gij. Ook kan ik schermen en zwemmen, maar dat komt zoo zelden voor.

Ik heb weinig, en weet weinig. Maar wat ik ben, kan of bezit, geef ik u. Veel is 't niet...

Ja tbch, ik heb geest, hart en wil,... kunt ge daarvan iets gebruiken?

P. S. In haast, want wij zijn aan de wasch. Ik heb nooit begrepen, welk nut het heeft, om zoo te trekken aan beddelakens, die lang genoeg zijn. Rekken noemen ze dat. Als men die dingen nu terstond een half duim langer en breeder had gemaakt, kon dat gerek wegblijven, en ik kon denken in dien tijd.

Van rekken gesproken. Le désespoir van Lamartine is veel te lang, en ... te mooi. 't Is de désespoir van een verzenmaker, een wanhoop in crinoline. Wanhoop moet een punt zijn, en geen lijn met krullen. Een haarlok kan ik nu niet zenden. Al mijn haren zijn geteld. Wacht tot volle maan, dan word ik geknipt. Waarom vraagt ge een haarlok? Wist gij ... ik wordt geroepen.

Aan Fancy.

Fancy, ik breek met u. Moet ik wachten tot gij geknipt zijt? Moet ik achterstaan voor die 'beddelakens!

Ik concurreer niet met uwe huishouderij. Gij zijt niet waard dat ik uw naam noem.

Maak zuurkool in, trouw, veeg de vloer, klop een tapijt uit.

Nooit zal ik weer uw naam uitspreken of schrijven...

O, Fancy, Fancy, Fancy, mijn Fancy...

Wees vervloekt!