Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5
Vrye arbeid.



Al wat moeielyk is lokt my aan, heb ik gezegd. Ik erken evenwel dat ik by ’t aangaan van den stryd niet verdacht was op de soort van moeielykheden die my wachtten. Ik meende slechts — als m’n arme voorganger! — vergiftigd te worden, met vrouw en kind. In plaats daarvan, scheldt men my uit. M’n tegenstanders hebben den stryd weten overtebrengen op ’n terrein dat aan den uitroep der Jakatranen herinnert — ’t is historisch, lezer! — „die honden van Hollanders vechten met drek!” Dáárop had ik niet gerekend. Of ik anders zou gehandeld hebben, wanneer ik dit wèl had voorzien… neen, neen, duizendmaal neen! Maar ik zou in dat geval den stryd hebben aangevangen met minder genoegen.


Men beschuldige my niet van platheid by ’t aanhalen van den Jakatraschen uitroep. Kan ik ’t helpen, Nederlanders, dat uw geschiedenis in Indië plat is, gemeen is? Kunt ge die woorden ongesproken maken, en de handeling die ze uitlokte? Wie is triviaal, iemand die gemeene dingen doet, of de man die met al de kracht zyner ziel opstaat tegen gemeene dingen?


De ondersteuning dan, die me werd toegezegd na ’t verschynen van den Max Havelaar, was aanvankelyk niet verbonden aan ontëerende voorwaarden. Van behoudenden en van liberalen kant beide, gaf men voor belang te stellen in myn zaak, zonder meer. Eerst later, toen men den indruk van den Max Havelaar versleten waande, toen men hoopte dat ’n beroep op het Volk zonder vrucht blyven zou, werd er onedele dienst geëischt voor hulp. Ik heb brieven die uitwyzen dat men maanden, maanden lang — heel onnoodig voorzeker! — my inscherpte moed te houden, zonder daarby te gewagen van Vryen-Arbeid, Kultuurstelsel of dergelyke byzaken. Men veinsde menschelykheid en rechtvaardigheid op den voorgrond te stellen