Naar inhoud springen

Pagina:Multatuli - Over Vrijen Arbeid in Nederlandsch Indie (1873).djvu/43

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
31
Vrye arbeid.


nie van den heer Wintgens, die de vraag deed: of niet de ergste Droogstoppels de zoogenaamde vry-arbeiders waren, wyl ze den Javaan meer rechtstreeks uitzuigen dan hun confraters op de Lauriergracht?


Ik zeg volmondig ja op die vraag. Maar ik constateer tevens dat de heer Wintgens, door z’n superlatieven gradus — „of dat niet de ergste Droogstoppels waren?” — zich beweegt in den omtrek der paragrafen onzer schoolboekjes, waar boven stond: „over de trappen van vergelyking” en dat hier dus maar sprake is van wat meer of min droogstoppelig. . .


Nederlanders, ge staat my toe, hoop ik, voor Droogstoppel te lezen: ellendeling? Welnu, in uwe Vertegenwoordigende Kamers is de vraag geopperd: onder welke der beide dusgenoemde Staatspartyen, de ergste ellendelingen zyn?


Wat geschreven staat, staat geschreven. Het byblad, waarin deze vraag voorkomt, zal wel reeds gedrukt en verspreid wezen. En al ware dit zoo niet, de vraag wordt meêgedeeld in de verkorte verslagen die de dagbladen van de zittingen gaven, waarin de koloniale begrooting is behandeld.


Ik tart de leden der Staten-Generaal die te vernietigen, en voor ’t Nageslacht te verbergen dat in 1861 in hunne vergadering de vraag geopperd is, welk staatkundig gedeelte des Nederlandschen Volks ’t meest productief was in huichelende gauwdieven?


Ja, dat zyn de enfants terribles van de partyen! En men meene niet dat dit ’n toeval was, ’n lapsus linguae, ’n oratorische wending van den heer Wintgens. . . volstrekt niet. Herhaaldelijk is ’t scheldwoord Droogstoppel — dat is: ellen-