Mej. C.E. Destrée over de hoogere Zwaramen van Nederland. Op de in 1897 te Zatphen gehouden Zomervergadering kwam het plan tot deze uitgave ter tafel en werd na eenige besprekingen in beginsel tot uitgave vanwege de Vereeniging besloten, wanneer het manuscript zou zijn goedgekeurd door eene Commissie bestaande nit de Heeren Prof. W.F.E. Suringar, F.W. van Eeden en Prof. C.A.J.A. Oudemans. Deze Commissie bracht in de Wintervergadering van 1898 rapport uit, naar aanleiding waarvan tot de uitgave werd besloten, onder beding dat eene correctie door Prof. Oudemans aan den druk zou voorafgaan.
Toen echter aan dit plan een begin van uitvoering word gegeven, rezen er moeilijkheden tusschen de Schrijfster en den Heer Oudemans. Uit de gevoerde gedachtenwisselmg tusschen beide partijen en het Bestuur bleek dat deze zaak aanleiding gaf tot een zeer onverwikkelijken strijd tusschen Prof. Oudemans en de Schrijfster, zoodat eindelijk do hoop moo.st wordon opgegeven om tot eene bevredigende oplossing te geraken en het Bestuur inziende dat Prof. Oudemans onder de gegeven omstandigheden meer en meer tegenzin kreeg in de taak die hij had op zich genomen, hem van zijne verplichtingen ontsloeg, ten einde zoo een einde te maken aan een voor alle betrokken partijen hoogst onaangenamen en voor de Vereeniging geheel nutteloozen strijd. In beginsel is echter tot de uitgave besloten en daarop mag, meende het Bestuur, de Vergadering niet terugkomen, daar de Vereeniging tegenover Mej. Destrée verplichtingen heeft op zich genomen die nagekomen moeten worden. Wat echter onder deze omstandigheden te doen?
Nadat de Heer Kok Ankersmit zich nogmaals vergewist had dat de Heer Oudemans inderdaad door het Bestuur van zijne verplichtingen was ontslagen, vroeg de Heer Schipper inlichtingen over den aard der tekortkomingen in het manuscript van Mej. Destrée.
De Voorzitter deelde hieromtrent het een en ander mede