Pagina:Nederlandsch kruidkundig archief.djvu/97

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

84

Naar aanleiding van de mededeeling van den Heer van Vloten, over de groote opmerkingsgave der Arabieren waar het geldt de plantenwereld, gaf de Heer van Eeden eenige voorbeelden uit zijne ervaring in Algiers opgedaan, die eveneens daarop wijzen, terwijl de Heer Janse dezelfde eigenschappen bij de Javanen had opgemerkt en daarover eenige opmerkingen ten beste gaf.

De Heer van Eeden vroeg naar aanleiding daarvan of er in Indië wel de noodige aandacht geschonken werd aan den beschavenden invloed van het onderricbt in natuurkennis, waar het de inlanders geldt. Hij meende dat onze Vereeniging in die richting nuttig werkzaam zou kunnen zijn.

De Heer Janse zette uiteen dat dit onmogelijk was; het onderwijs der inlanders berust geheel bij de hadji's op wie men natuurlijk in het geheel geen invloed kan uitoefenen. Handleidingen pasklaar gemaakt voor de behoeften van de inlandsche school, zooals de Heer van Eeden zich die dacht, zijn dus geheel overbodig omdat de scholen waar zij gebruikt zouden moeten worden, ontbreken.

Bij punt 8 der voorgeschreven agenda: de benoeming van nieuwe leden, betoogde de Heer Greshoff de wenschelijkheid om te breken met de tot dusverre gebruikelijke wijze van aanvulling van ons ledental. Hij wenschte zooveel mogelijk alle beoefenaren der botanie aan de Vereeniging te verbinden en het eenigszins exclusief karakter dat zij draagt op te heffen. Het prijs geven daarvan zou zeker ruimschoots vergoed worden, door het verkrijgen van eene groote en krachtige Vereeniging. Als eersten stap op dien weg wenschte hij alle leeraren in de botanie, per circulaire, te verzoeken toe te treden.

De Voorzitter deed hierop uitkomen, dat dit voorstel van zéér ingrijpenden aard is.

Nadat verschillende leden nog over dit onderwerp het woord gevoerd hadden, deed de Heer Greshoff het voorstel om