van White-Rose. Hij opende de deur; een zeshoekige Moorsche lantaren scheen in de vestibule zacht met halve vlam.
— Ga binnen! sprak Frank.
En hij deed de deur achter zich op het nachtslot, met een bout. Het was half een.
De meid was nog op.
— Die meneer was al zoo dikwijls hier geweest, fluisterde ze met een wantrouwenden blik naar Bertie; en ik zag hem hier van avond altijd door voorbijloopen, als hield hij de wacht. Ik was bang, weet u; het is hier zoo eenzaam.
Frank schudde geruststellend het hoofd.
— Laat het vuur gauw achter aanmaken, Annie. Is je man nog op?
— Het vuur meneer?!
— Ja... Bertie, wil je wat eten?
— Heel graag.... als het u geen moeite geeft! antwoordde Bertie, in het Engelsch, voor de meid, en zijn blik zocht smeekend de koud verbaasde, blauwe oogen der flinke, knappe, jonge vrouw; zijne stem was als fluweel, en, tenger, klein, poogde hij in de vestibule zoo weinig mogelijk plaats in te nemen, in een te schrompelen, te vluchten uit hare blikken, zich uit te wisschen in een hoekje schaduw.
Frank leidde hem nu eene groote achterkamer binnen, eerst kil en donker, maar weldra verlicht, weldra ook zachtjes-aan met eene stralende lauwte verwarmd door het groote vuur, dat in den, nog gesloten, haard begon op te gloeien. Annie dekte de tafel.
— Eén couvert, meneer?