zij steenend. Het is net een ver geluid van een donder, zoo dreunend in mijne ooren en in mijn hoofd.O God, daar komt het, Frank, o Frank! Daar is het, boven me, boven me!! Het dondert boven me!!!
Zij sloeg, gillend, met haar arm zenuwachtig angstig in de lucht, iets wegwerend, en geheel haar tenger lichaam schudde als met geheimzinnige electrische trillingen. Heur adem stootte met schokken door hare keel. Toen wankelde zij en hij dacht, dat ze flauw zoû vallen en ving haar op in zijne armen.
- Eve, Eve! riep hij...
Zij liet zich door hem meêsleepen naar de bank, zonder weêrstand; trots hare hallucinatie, gelukkig in zijne omhelzing, en zij bleef daar zitten tegen hem aan, in zijn arm, zich dringend tegen zijne borst.
- Eve, toe Eve! smeekte hij. Wat heb je?
- Het dreunt nu weg, fluisterde zij, bijna onhoorbaar. ja, nu, nu is het weg . . . Dat komt zoo over me in den laatsten tijd, heel dikwijls: het bruist aan, heel langzaam en zachtjes, en dan bruist het daverend boven mijn hoofd en dan weg, ver weg sterft het weg... En daarna ben ik zoo bang; het is of het een angst is, die over me heen bruist en die me zoo bang maakt. Wat zoû het zijn?
- lk weet het niet. Overspanning misschien? troostte hij.
- O, hoû me zoo, smeekte ze lief. Hoû me zoo tegen je aan. Anders, als ik alleen ben, en het is over me heen gegaan, dan blijf ik zoo doods-