Pagina:Noodlot.djvu/161

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

160

- Neen, hoe zoû ik... murmelde Bertie half hoorbaar.

- Kom allons, spreek op! ging Frank ruw voort en hij trilde in al zijne spieren. Het kan niet anders of je moet er iets van weten, het kan niet anders. Spreek op...

Alle wil tot verdediging vloeide in de kracht van Franks stem weg. Nauwelijks ook bespeurde Bertie eenige nieuwsgierigheid in zich naar wat er had moeten voorvallen om William te verraden. En hij voelde dat het gemakkelijk zoû zijn zich geheel en al te geven, zonder veinzerij, omdat datgene, waar hij weken lang voor gevreesd had, nu toch gekomen was, onherroepelijk noodlottig; omdat wat er verder gebeuren zoû, zoû gebeuren, onherroepelijk noodlottig... En in die zwakte gevoelde hij ook een vreeselijken weemoed, eene hopelooze treurigheid, dat hij was als hij was en dat alles was als het was...

- Nu dan: ja... fluisterde hij, doodmoê. Ik weet het...

- Wat weet je?

- Ik was het, die...

- Die wat...

- Die William omkocht... om die brieven niet binnen te brengen.

Verbijsterd bleef Frank hem aankijken, een nevel trok over zijne oogen, het duizelde om hem heen: hij wist niets meer, begreep niet meer, vergetend, dat even te voren de waarheid door hem heen gebliksemd had.

- Jij!...Jij!... stamelde hij. Mijn God, waarom? Waarom?