187
— Niets, een fleschje... stortterde hij. Druppels voor mijne oogen: ik heb pijn aan mijne oogen in den laatsten tijd.
Zij haalde het fleschje te voorschijn. Het was een kleine, donkerblauwe flacon met geslepen stop, zonder etiquette.
— Voor je oogen? sprak ze. Ik wist niet...
— Ja, toch wel! stotterde hij. Geef het hier, Eve, geef het hier.
Maar zij omklemde het vast in hare beide handen, met een lachje.
— Neen, ik geef het nog niet. Waarom ben je zoo bang: ik zal het niet breken. Ruikt het? Ik wil het openmaken, maar de stop zit zoo vast.
— Ach ik bid je, Eve, geef het hier! smeekte hij, het zweet parelend op zijn voorhoofd. Het is niets, het zijn oogdruppels, en het ruikt niet; je zal er meê morsen en dan geeft het vlakken.
Maar zij hield hare handen achter haar rug. —
— Het zijn geen oogdruppels en je hebt geen pijn aan je oogen! sprak ze vast.
— Ja, heusch...
— Neen, je jokt! Het is... het is iets anders, nietwaar?
Hij antwoordde haar niet, zeer bleek.
— Geef het hier, Eve ! vleide hij.
— Werkt het gauw? vroeg ze weêr.
— Eve, ik wil het, geef het hier! knarste hij nu driftig, woedend, radeloos.
Hij omvatte haar, wilde hare polsen grijpen, maar omknelde slechts hare eene leêge hand, want heur andere slingerde vlug den flacon, over hem heen, op den grond. Het weêrklonk er met