Pagina:Noodlot.djvu/30

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

29

— Hij heet Robert van Maeren.

— Ik hoû meer van den klank van uw naam; ik geloof, dat ik hem op zijn Engelsch kan uitspreken; hoe zei u ook weêr?

Hij herhaalde zijn naam, en zij sprak dien daarna uit, met haar Engelsch mondje. Het was een spel, zij lachten er om: Frànk, Frank Westhove.... Maar zij zagen om.

— Is u moê, papa? riep Eve.

De oude heer werkte zich mopperend met zijne breede schouders de hoogte in; zijn gelaat was rood onder zijn, achterop gezette, geruiten reispet, en hij blies als een triton. Bertie poogde lieftallig te glimlachen, innerlijk in hooge mate woedend over die onzinnige stijgpartij. Het duurde nog een half uur, toen zij op het smalle paadje, dat als een grijze arabesk den berg overkronkelde, bleven stil staan en zich neêrzetten op een rotsblok, om te rusten.

Eve was een en al verrukking. In de diepte rustte Drontheim met zijne houten huizen, omcirkeld door zijn staalkleurigen Nid en zijn fjord, een tooverspiegel, waarop krijtwit, het fort Munkenholm dreef. Op de bergen blauwde het: dichtbij het wazige, donkerviolette blauw van druiven, dan het stoffige blauw van fluweel, verderop het kristallige, doorglanzige blauw van saffier, eindelijk het bleeke hemelblauw van turkoois. Het water was blauw als een blauw zilver, de luchtblauw als parelen en parlemoêr. De zon scheen overal zacht egaal, zonder gloed en zonder schaduw, recht uit de hoogte.

— Het is bijna Italië! sprak Eve opgetogen.