Pagina:Noodlot.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

61

Frank niet begreep en waarover hij in zijne goedigheid slechts glimlachend het hoofd schudde, als over eene onverklaarbare curioziteit — maar Bertie was niet slecht... Eigenlijk verborg hij, Frank, dus Eve niets dan dat Bertie geen geld had.... Wat had hij dan willen zeggen en wàt woelde er eigenlijk in zijn hoofd....

Eve zag hem echter aan met groote oogen, en hij moest spreken. Toen begon hij, gedwongen ondanks zichzelven, gedwongen door eene vreemde macht, die hem zijne woorden als voorzeide:

— Ik woû je zeggen.... je zal me misschien dwaas vinden... maar ik vind het niet aangenaam.. ik vind het niet goed....

Zij zag hem steeds met groote oogen aan, verwonderd glimlachend om zijn stamelen. Het was dat onbesliste, in haar oog zoo lief afstekend tegen zijne lichamelijke forschheid... En zij zette zich op zijne knie, leunend tegen hem aan en hare stem klonk als een rythme van liefde:

— Wat dan toch, Frank? Mijn beste Frank, wat toch?

Hare oogen lachten in de zijne, ze boog hare armen los om zijn hals, hare vingers strengelend, en nogmaals vroeg ze:

— Maar zeg het dan, gekke jongen, wat is er dan?

— Ik hoû er niet van, dat je... dat je altijd zoo met Bertie zit...

Zijne woorden wrongen zich uit zijne keel, zonder dat hij ze wilde uiten, en nu ze gesproken waren scheen het hem toe, dat hij iets anders had willen zeggen. Eve was zeer verbaasd.

— Zoo met Bertie zit! herhaalde ze. Hoe zit