Pagina:Noodlot.djvu/8

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

HOOFDSTUK I.


I.


De handen in de zakken, den kraag van zijn pels op, ging Frank door het stuiven der sneeuw voort, langs den eenzamen Adelaïde-Road, in den avond. Toen hij het villa-tje naderde, waar hij woonde, — White-Rose, geheel gedoken, gedompeld, verzonken in de blankheid der sneeuw, als een nestje in watten, — zag hij iemand op zich afkomen, van Primrose-Hill. Hij richtte zijn blik vast op het gelaat van den man, die hem blijkbaar wilde aanspreken; niet wetende wat deze in zijn schild voerde in dien eenzamen sneeuwnacht, en hij was zeer verbaasd, toen hij in het Hollandsch hoorde:

— Neem u me niet kwalijk.... is u niet meneer Westhove?

— Ja, antwoordde Frank. Wie is u? Wat is er?

— Ik ben Robert van Maeren, misschien herinnert u zich....

— Bertie, jij? riep Frank uit. Hoe kom je hier in Londen!