Naar inhoud springen

Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/95

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
81
DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.

was een dwarskop. En toen zij hem werkelijk liet vallen, schreeuwde hij: »hel en duivel, komt mij te hulp!" en dadelijk kwam de duivel in eene slede aanrijden en ving hem zoo knaphandig op, dat hij zelfs de knieschijf niet verstuikte. Nu wou de duivel hem ook naar huis brengen. Maar de man schopte en sloeg en maakte zulk misbaar, dat de duivel 't bijna te kwaad kreeg. En toen zij bij zijne hoeve gekomen waren, reed hij onvoorziens tegen een watervat aan, zoodat de slede kantelde en de duivel aan de eene zijde, onze man aan den anderen kant van 't watervat terecht kwam. Ware dit niet gebeurd, dan zou hij niet aan de klauwen des duivels zijn ontkomen; maar nu had deze geen macht meer over hem.

»Loop heen, schelm!" riep de duivel, »had ik vermoed, dat ge mij zoudt bedriegen, dan had ik om uwe ellendige ziel te winnen, zoo'n lange reis niet gemaakt. Toen ge mij riept, was ik twintig mijl benoorden Throndhjem om eene deerne aan te moedigen, die op 't punt stond haar kind den hals om te draaien."

Thans beweerde Peter, dat hij geene enkele vertelling van heksen meer kende. Maar wijl hij zoo goed op gang was, meende ik van de gelegenheid gebruik te moeten maken en vroeg hem, of hij dan niets had hooren verhalen van de aardgeesten.

»Hm," antwoordde hij, »misschien wel; laat eens zien:—mijne grootmoeder heeft mij daarvan wel een en ander verteld.—Toen die een meisje was, diende ze bij den predikant van Modum; Teilmann heette hij, geloof ik.

»'t Gebeurde eens in 't voorjaar, dat de mest naar 't land moest gebracht worden. De predikant bezat uitgestrekte akkers en riep van heinde en ver arbeiders te zamen om dit werk te verrichten. Nu diende er bij een'