Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/101

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
45
FAMILIE PROCELLARIIDAE — STORMVOGELS.

Niet zelden worden voorwerpen vrij ver in het binnenland waargenomen, door krachtigen wind daarheen gedreven. Het vale stormvogeltje bewoont het noordelijk deel van den Atlantischen en van den Stillen oceaan; het broedt in Noord-Amerika aan de kusten van Maine, Nieuw-Brunswijk en Labrador, in Europa alleen aan de kusten van de Britsche eilanden, en verder in het noorden van den Stillen oceaan, o.a. op de Koerilen en de Aleoeten. De broedplaatsen in het Britsche rijk zijn beperkt tot St. Kilda, het eiland Rona van de Hebriden en een paar eilandjes bij de zuidwestkust van Ierland. In levenswijze komt deze soort geheel met de vorige overeen; ook de wijze van broeden en de nachtelijke levenswijze op de broedplaatsen zijn voor beide soorten gelijk. Het vale stormvogeltje maakt zijn nest in zelfgegraven holen, die soms meer dan een meter lang zijn, en legt ook slechts één ei, dat volkomen op dat van de vorige soort gelijkt, alleen iets gestrekter en grooter in afmetingen is, volgens Rey van 30,8–35,2 mm. lang en van 22,9–24,9 mm. breed. De jongen zijn met een grijsbruin dons bedekt. De maag bevat ook bij deze soort meestal een hoeveelheid heldere traanachtige stof, die de levende vogel bij het in handen nemen door den bek uitspuwt. De eigenaardige muskuslucht, aan deze stof eigen, is ook aan den vogel waar te nemen en blijft zelfs vele jaren waarneembaar aan opgezette vogels of huiden.