vaar is een standvogel, die gedurende het geheele jaar bij en op de plaatsen, waar hij broedt, te vinden is. Enkele jeugdige voorwerpen van het eerste jaar schijnen zich af en toe in den winter in zuidelijke richting te verplaatsen en zijn waargenomen aan de kusten van de Noordzee, ook in ons land, van den Atlantischen oceaan, zelfs ook in de Middellandsche zee. Uit ons land zijn mij twee voorwerpen bekend, die ik volgens hunne afmetingen tot den grooten vorm moet rekenen, nl. een jong ♀, 30 December 1854 op het IJ geschoten, deel uitmakende van de Collectie van Wickevoort Crommelin (vleugel 363, staart 183, snavel 79, loopbeen 72 mm.) en een jong ♀, 14 October 1909 geschoten in de nabijheid van de zandplaat Onrust bij Texel (vleugel 360, staart 184, snavel 70, loopbeen 69 mm.), beide voorwerpen in het 's Rijks Museum te Leiden. De broedtijd van den grooten schollevaar begint in April; het nest is vervaardigd van zeewier en planten, die op de rotsen groeien, of, indien zij meer binnenslands of op boomen nestelen, ook van takken en twijgen, meestal met enkele groene planten in den rand. De eieren, waarvan er 3 à 4 in een legsel gevonden worden, gelijken op die van den gewonen schollevaar en hebben volgens Slater voor IJslandsche exemplaren gemiddeld een lengte van 70 en een breedte van 38 mm.; Hantzsch geeft voor een legsel van 4 stuks uit IJsland de volgende afmetingen op: 70,8 X 42, 69 X 43,2, 65,8 X 41,2 en 65,2 X 41 mm. In het noorden van zijn gebied is de groote schollevaar hoofdzakelijk een zeevogel, die echter ook ter bemachtiging van zijn voedsel, dat uitsluitend uit visschen bestaat, de rivieren opzwemt. Hij vliegt snel, zwemt diep in het water liggende, en duikt uitstekend, tot een groote diepte onder de oppervlakte, zich onder water met vleugels en pooten voortbewegende, en vangt zoodoende ook op den bodem levende visschen, als platvisschen en paling. Hij verorbert de visschen aan de oppervlakte en vliegt, wanneer hij zich volgegeten heeft, naar de kust om daar rustig zittende zijn voedsel te verteeren, dikwijls in de voor schollevaars karakteristieke houding met wijd uitgespreide vleugels. Bij het vliegen strekt hij hals en kop recht naar voren en de pooten naar achteren; wanneer meerdere individuen over een langen afstand in dezelfde richting vliegen, plaatsen deze zich niet zelden in een rechte of scheeve lijn achter elkander. Zijn stemgeluid is evenals dat van onzen schollevaar een onaangenaam krassend geluid.
Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/117
Uiterlijk
Deze pagina is proefgelezen
55
FAMILIE PHALACROCORACIDAE — SCHOLLEVAARACHTIGEN.