Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/122

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
58
FAMILIE PHALACROCORACIDAE — SCHOLLEVAARACHTIGEN.

struiken, soms echter, zooals vroeger bij ons het geval was op het Schollevaarseiland en op het Horstermeer, in het riet of op den grond. De nesten worden vervaardigd van takken en takjes, die de vogels, bij gebrek aan dood materiaal, zelf van de boomen afbreken, waardoor zij, afgezien van den nadeeligen invloed hunner uitwerpselen schadelijk worden voor den boomgroei op de plaats waar zij nestelen, en het dus niet te verwonderen is, dat zij, waar zij zich vertoonen om te nestelen, meestal hardnekkig vervolgd worden. Enkele kolonies echter danken hun voortbestaan hieraan, dat de jongen uit de nesten gehaald en te gelde gemaakt worden. Het inwendige van het nest bestaat soms uit stroo, terwijl de nesten van de vogels, die in het riet of op den grond bij plassen nestelen, tevens uit riet en andere waterplanten bestaan. De broedtijd begint in Maart; soms is reeds in het begin van Maart het eerste legsel voltallig. Na vier weken broeden, hetgeen beide ouders doen, komen de jongen uit, en deze zijn na vijf à zes weken vlug en in staat het nest te verlaten. Een tweede legsel volgt spoedig op het eerste en het is niet onwaarschijnlijk, dat in gunstige jaren nog een derde legsel volgt, zeker is dit het geval bij de vogels van kolonies, waarvan de jongen stelselmatig uitgehaald worden, daar men hier in September of zelfs in October nog jongen in de nesten vindt. De eieren, waarvan er 3 tot 5 in een legsel voorkomen, zijn lichtgroen en bedekt met een witte kalklaag, waardoor hier en daar de groene kleur doorschemert. Van 86 inlandsche eieren in de collectie van 's Rijks Museum te Leiden zijn de afmetingen, lengte 57–75 mm., breedte 35–43 mm. Tijdens het broeden neemt de kalklaag een min of meer vuilbruine kleur aan en wordt de oppervlakte der eieren dikwerf hier en daar met krassen bedekt. De jongen worden aanvankelijk door de ouders met verteerde visch gevoederd, die de jongen opnemen door den bek in de keel van de ouden te steken; later worden ook onverteerde, geheele visschen op deze wijze toegediend of in het nest uitgebraakt en dan door de jongen opgenomen. Het voedsel van den schollevaar bestaat uitsluitend uit visschen, vooral paling, die hij met groote behendigheid vangt en waarvan hij dagelijks een ongelooflijke hoeveelheid kan verorberen. Hij zwemt diep in het water liggend en duikt zwemmende, zonder zich boven de oppervlakte van het water te verheffen, onder, waar hij geruimen tijd kan blijven, alvorens hij weder bovenkomt om de gevangen prooi te verslinden. Zijn vlucht is snel met tamelijk vlugge vleugelslagen, meestal hoog in de lucht of dicht over het water. Wanneer eenige bij elkaar vliegen, plaatsen zij zich meestal in een lijn achter elkaar; groote troepen vliegen schuins achter elkander in een slingerende lijn. Op het land beweegt de schollevaar zich onbeholpen; hij vertoeft alleen op het droge om te rusten of om zijn voedsel te verteren. Op zandbanken langs de kust en in de zeegaten, ook op steenen dammen of op palen en bakens langs de rivieren en meren kan men niet zelden voorwerpen onbeweeglijk zien zitten, veelal met uitgespreide vleugels. De schollevaar is een schuwe en, ofschoon steeds in kolonies levende, toch een onverdraagzame vogel. Zijn stemgeluid is een onaangenaam raafachtig gekras, dat van de jongen, nog in het nest zijnde, een eigenaardig zangerig piepen, hetwelk zij aanhoudend laten hooren.