Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
68
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂, lange siervederen korter en kleuren over het geheel iets matter. Afmetingen kleiner. Vleugel 355–374, staart 115–127, snavel 114–118, loopbeen 117–119 mm.

Jeugdkleed. Voorhoofd zwart; bovenkop kastanjebruin, vederen van het achterhoofd iets verlengd; kin en keel wit; achterhals in het bovengedeelte roodbruin naar beneden meer bruin; voorhals en halszijden geelbruin met zwarte vlekken; rug en bovenzijde van de vleugels roodbruin met grauwzwarte centra in de vederen; benedengedeelte van den voorhals en borst licht bruingeel, zwart en grauwzwart gestreept; buik en onderdekvederen van den staart licht bruingeel; zijden van het lichaam grauw; dijen geelbruin; onderdekvederen van de vleugels grauw, roodbruin en geelbruin gerand; vleugelbocht licht roodbruin; slagpennen zwart; staartpennen grauw. Iris geel, naakte huid voor het oog geel; snavel geel met bruinen rug van den bovensnavel; pooten geelachtig olijfbruin.

In het tweede jaar zijn voorhoofd en bovenkop zwart, aan de randen met kastanjebruin gemengd; vederen aan het achterhoofd verlengd; hals als in het jeugdkleed, echter beginnen aan den beneden-voorhals de siervederen van het volkomen kleed zich te ontwikkelen; rug- en schoudervederen grijsachtig bruingrauw, de schoudervederen verlengd en met licht roodbruine uiteinden; bovendekvederen van de vleugels vaal bruingrijs met roodbruine randen, onderdekvederen licht roodbruin, slagpennen grauwzwart; borst, buik en dijen licht bruingeel met enkele bruingrauwe lengtevlekken; vederen aan de zijden van de borst kastanjebruin en iets verlengd; zijden van het lichaam grauw; staart grauwgrijs, onderdekvederen van den staart wit, zwart en gedeeltelijk roodbruin gerand. Iris geel, naakte huid voor het oog geel; snavel geel met donkerbruinen rug aan de punt; pooten donker olijfbruin.

Het volkomen kleed wordt tegen het derde levensjaar aangelegd.

Donskleed. Bovenzijde roodbruin, op den kop de donsvederen zeer lang en met witte uiteinden. Onderzijde witachtig. Iris grijswit; snavel en pooten geelachtig grijs.

 

Voorkomen en levenswijze. De purperreiger komt nog slechts op een paar plaatsen broedend in ons land voor, en wel in Noord- en Zuid-Holland, in Utrecht en in Overijssel; het talrijkst broedt hij thans wellicht op het Naardermeer en op het Kampereiland. Hij komt in ons land in het begin van April en verlaat dit weer in September; bij uitzondering worden voorwerpen later in ons land waargenomen. In de collectie van Wickevoort Crommelin is een jong ♂, dat 10 December 1852 in Zuid-Holland geschoten werd. Na den broedtijd vertoont hij zich ook in andere provincies, in de noordelijke en in de oostelijke slechts zelden. Buiten ons land broedt de purperreiger in Europa nog in Frankrijk, Oostenrijk-Hongarije en Zuid-Rusland, misschien ook in Midden-Duitschland, en verder in Transcaspië, bij de Perzische Golf en in Noord-Afrika. De in Zuid-Afrika broedende purperreigers behooren, evenals die van Madagascar, wellicht tot een nauwverwanten, meer donkergekleurden vorm (Ardea purpurea madagascariensis van Oort), terwijl de in China, Zuidoost-Azië en het