Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
73
 
Orde ARDEIFORMES.
Familie ARDEIDAE.
 

N°. 22.

Egretta garzetta (Linnaeus).

DE KLEINE ZILVERREIGER.

Plaat 27: oud ♂ en oud voorwerp in den winter.

 

Ardea garzetta, Linnaeus, Syst. Nat. ed. XII, 1766, p. 237. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 368. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 574, IV, 1840, p. 376. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 381, pl. 191. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 143, pl. 19, fig. 5.

Ardea garzetta garzetta, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 82.

Garzetta garzetta, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 65. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 137.

Egretta garzetta garzetta, Snouckaert van Schauburg, Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 100.


Engelsch: Little egret.

Duitsch: Seidenreiher.

Fransch: Héron garzette.

 

Beschrijving. Oud ♂. Geheel wit; aan het achterhoofd twee of drie smalle lange vederen, die van den benedenhals verlengd en zeer puntig; schoudervederen verlengd, langer dan de vleugels, met haarachtige, wijd uiteenstaande baarden. Iris geel of licht blauwgrijs, naakte huid voor het oog blauwgrijs tot bijna zwart; snavel zwart, basis van den ondersnavel blauwgrijs; pooten zwart, teenen groenachtig geel. Vleugel 270–302, staart 90–108, snavel 80–93, loopbeen 93–104 mm.

Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂, doch iets kleiner en met minder lange siervederen. Vleugel 263–290, staart 93–105, snavel 83–89, loopbeen 93–105 mm.

Het winterkleed is gekenmerkt door het ontbreken van alle verlengde siervederen.

Jeugdkleed. Gelijkende op het winterkleed van de oude vogels. Iris geel, naakte huid voor het oog blauwgrijs; snavel zwart, basis van den ondersnavel blauwgrijs; pooten zwart, onderste gedeelte van het loopbeen en teenen geelgroen.

 

Voorkomen en levenswijze. De kleine zilverreiger behoort onder de meest zeldzame verschijningen van onze fauna. In het den 3oen Augustus 1906 verbrande museum van de Groningsche Universiteit bevond zich een voorwerp van deze soort, dat omstreeks het midden van de vorige eeuw geschoten werd tusschen Burum en Kollum in de provincie Groningen, volgens opgave van C. de Gavere en A.A. van Bemmelen (in Herklots, Bouwst. Faun. van Ned. II, 1858, p. 127). In het Tijdschrift der

10