Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/164

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
84
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

de vederen van het achterhoofd verlengd; kin en keel wit met een overlangsche streep van bleek okergele, in het midden grauwbruine vederen; hals grijsachtig okergeel de vederen van den voorhals in het midden licht bruingrauw, de vederen van de zijden van den hals aan het uiteinde roodbruin; kopzijden grijsachtig okergeel, tegen het zwart van het achterhoofd, een weinig roodbruin; borstvederen donkerbruin met bleek okergele randen, die van de borstzijden verlengd en over de vleugelbocht heenvallend; vederen van buik, lichaamszijden en dijen okergeel met donkerbruine schachtstrepen; rug- en schoudervederen en binnenste kleine slagpennen donkerbruin met smalle geelwitte randen; stuit zwartbruin; bovenstaartdekvederen en staart zwart met groenen glans; onderstaartdekvederen geelwit; slagpennen bruinzwart; bovenvleugeldekvederen licht bruinachtig grijs met smalle, okergele randen, die bij de vleugelbocht vaal roodbruin; ondervleugeldekvederen geelwit. Iris geel, teugels geelgroen, huid rond het oog geel; snavel geel met donkeren rug aan de punt; pooten licht geelgroen. Vleugel 142–152, staart 50–52, snavel 44–49, loopbeen 43–45 mm.

Jong in het tweede jaar. Gelijkende op het oude ♀, echter met meer roodbruin in het gevederte. Kopzijden en hals geelbruin, uiteinden van de vederen van de halszijden roodbruin, eveneens een roodbruine begrenzing van het zwarte achterhoofd; rug- en schoudervederen en binnenste kleine slagpennen kastanjebruin met okergele randen; dijen roodbruin; bovenvleugeldekvederen okergeel met onduidelijke grauwbruine schachtstrepen, roodbruin bij de vleugelbocht, die geelwit is met okergele tint. Overige deelen als bij het oude ♀.

Het schijnt dat de vogels, althans de wijfjes, in het tweede jaar reeds geschikt tot voortplanting zijn.

Jeugdkleed. Bovenkop zwart, de vederen van het voorhoofd met smalle bruine randen; vederen van de zijden van kop en hals okergeel met breede, grauwbruine schachtstrepen en min of meer sterk sprekende kastanjebruine of roodbruine uiteinden; kin en keel wit met een overlangsche streep van okergele vederen met grauwbruine schachtstrepen; vederen van den voorhals okergeel, aan de basis wit, van grauwbruine schachtstrepen voorzien, evenzoo de vederen van borst, buik, dijen en van de zijden van het lichaam; vederen aan de zijden van de borst bruinzwart met groenen glans en met okergele vederranden; rug- en schoudervederen, stuit en binnenste kleine slagpennen zwartbruin, min of meer roodbruin getint, met okergele randen; bovenvleugeldekvederen okergeel, soms vaal kaneelbruin, de kleinere met grauwbruine vlekken in het midden, die min of meer roodbruin getint zijn; ondervleugeldekvederen wit; slagpennen grauwzwart, zeer fijn licht gerand; bovenstaartdekvederen en staartpennen zwart met groenen glans en met fijne geelachtige randen; onderstaartdekvederen wit. Iris licht geelgroen, teugels geel; snavel hoornbruin, mondhoek geelgroen; pooten groen, teenen geel.

Donskleed. Okergeel, op den rug vaal roodbruin. Iris geel; snavel, pooten en naakte deelen geelachtig.