Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/167

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
85
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

Voorkomen en levenswijze. Het woudaapje komt op moerassige plaatsen met dichte vegetatie in de provincies Zuid- en Noord-Holland; Utrecht, Overijssel, Friesland en Noord-Brabant in klein aantal broedend voor. Het verschijnt bij ons in April en verlaat ons weder in September en October; een enkele maal is een voorwerp nog later in ons land aangetroffen; zoo werd 1 December 1912 een voorwerp dood gevonden te Langbroek (U.). Het komt verder als broedvogel voor in Midden- en Zuid-Europa, Midden- en Zuid-Azië tot Engelsch-Indië en in Noord-Afrika. Het woudaapje broedt niet in kolonies, maar ieder paar afzonderlijk, ofschoon soms eenige paren op een betrekkelijk klein terrein bij elkaar nestelen. Het nest wordt meestal gebouwd in het dichtste gedeelte van het rietmoeras, een voet ongeveer boven het water, en ver van den oever; het rust op omgeknakte rietstengels of op struikgewas; is ongeveer een voet in doorsnede en vervaardigd van dunne stengels en bladeren van riet en biezen, soms met een onderlaag van dunne takjes. Het legsel, dat in den loop van Juni voltallig is, bestaat uit 5 tot 7, zelden 8 of 9 eieren, die door beide ouders in ongeveer 17 dagen uitgebroed worden. Zij maken slechts één broedsel per jaar. De eieren zijn wit, in verschen toestand met een zeer zwakke blauwachtige tint, langwerpig ovaal of ovaal, lang 34–36 mm. en breed 25–27 mm., gemeten aan 18 inlandsche exemplaren. De jongen blijven, wanneer zij gestoord worden, korten tijd in het nest; na nog geen twee weken verlaten zij dit dan reeds en volgen hunne ouders klimmende door het riet en de moerasplanten. Het voedsel van het woudaapje bestaat uit kleine visschen, kleine kikvorschen en hunne larven, insecten, wormen en slakken; ook wordt beweerd, dat het de nesten van kleine vogels plundert. Met groote vaardigheid klimt het tusschen rietstengels en dicht struikgewas; zijn vlucht is snel met vlugge, krachtige vleugelslagen. Het woudaapje is voornamelijk in de schemering en in den nacht in de weer, ofschoon men het overdag ook wel in beweging ziet en in den broedtijd den paringsroep van het mannetje hoort, die een snel, verscheidene malen herhaald wof, wof is, waaraan de vogel zijn oud-hollandschen naam van woffer te danken heeft; het wijfje laat een schelleren roep hooren. Wanneer het woudaapje plotseling verrast wordt, neemt het een soort beschermende houding aan, waarbij lichaam, hals, kop en snavel in een rechtstandige lijn komen te liggen, waardoor het dier, mede door zijne kleur, tusschen de omgeving van rietstengels en opgaande takken weinig in het oog valt.