92
N°. 27.
Ciconia ciconia (Linnaeus).
DE OOIEVAAR.
Plaat 33: oud ♂ en jong voorwerp.
Ardea ciconia, Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 142. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. II, 1789, p. 175, pl. 91.
Ciconia alba, Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 358. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 560, IV, 1840, p. 369. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 393, pl. 199. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 149, pl. 20, fig. 3 en 3a.
Ciconia ciconia, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 67. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 138. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 122.
Ciconia ciconia ciconia, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 85. Id. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 99.
Nederlandsche volksnamen: Witte ooievaar. In de lage Veluwe, in Overijssel en in sommige streken van Drenthe: Eil-lèver (=Heil-belover), in Groningen: Eiber, en in het graafschap Zutphen: Stork (Schlegel); in de Betuwe: Uiver. Friesch: Earrebarre en Eibert. Oud-Friesch: Adebar (Albarda); in Drenthe: Luibert (Snouckaert). Friesch: ook Readskonk of Reaskonk, Oaijefaer (bij Hindeloopen), Arrebarre (in Gaasterland), Sturk (in de Stellingwerven) en Arrebar (in het Bildt) (de Vries).
Engelsch: White stork.
Duitsch: Weisser Storch.
Fransch: Cigogne blanche.
Beschrijving. Oud ♂. Kop, hals, borst, buik, rug, stuit, staart, dijen, boven- en onderdekvederen van de vleugels wit, vederen aan den benedenhals verlengd; de langste schoudervederen, duimvleugeltje, groote en kleine slagpennen, alsmede de dekvederen van deze, zwart, schoudervederen en kleine slagpennen met zwak groenen glans, en de laatsten op de buitenvaan grijs bepoederd. Iris donkerbruin, naakte huid om het oog zwart; snavel vermiljoenrood, naakte huid tusschen de beide onderkaakhelften zwart, keelhuid verder naar beneden vermiljoenrood, welke kleur zich tusschen de vederen voortzet; pooten vermiljoenrood, nagels donker bruinrood. Vleugel 550–600, staart 235–250, snavel 167–193, loopbeen 190–230 mm.
Oud ♀. Gelijk het oude ♂, doch kleiner. Vleugel 550–580, staart 225–236, snavel 165–172, loopbeen 180–207 mm.