Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/191

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
101
FAMILIE IBIDIDAE — IBISSEN EN LEPELAARS.

glanzend, ovaal of gestrekt ovaal van vorm, en zijn 47–57,8 mm. lang en 34–39,8 mm. breed. Omstreeks midden Mei is het legsel voltallig en in de eerste helft van Juni bevatten de nesten de jongen, die met een roetbruin, op de bovendeelen zwart en aan den voorhals en op den kop witgestreept donskleed bedekt zijn, wier snavel zwartbruin met 2 gele dwarsbanden is en wier pooten geelachtig zijn. Het voedsel van den ibis bestaat uit waterinsecten, wormen, schaaldieren, kleine visschen, kikvorschen en kikkerlarven, die hij aan den kant van het water en op ondiepe plaatsen zoekt. De ibis is een schuwe vogel en over het geheel beweeglijker dan de reigers, met welke hij echter in levenswijze in vele opzichten overeenstemt. Zijn vlucht gelijkt op die van den ooievaar, echter slaat hij sneller met de vleugels; vliegt hij in gezelschap van soortgenooten, dan plaatsen de vogels zich naast elkander en vormen een lange, slingerende lijn, zoowel bij het afleggen van kleine afstanden als bij het trekken over grooten afstand hoog in de lucht. De ibis is uiterst gezellig en vreedzaam van aard, daarbij zeer schuw en oplettend; zijn stem, die hij bij uitzondering laat hooren, is een schril reigerachtig geluid.