Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/193

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
103
 
Orde ARDEIFORMES.
Familie IBIDIDAE.
 

N°. 30.

Platalea leucorodia (Linnaeus).

DE LEPELAAR.

Plaat 36: oud ♂ en jong voorwerp.

 

Platalea leucorodia, Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 139. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. II, 1789, p. 171, pl. 89 en 90. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 382. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 595, IV, 1840, p. 387. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 390, pl. 198. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 147, pl. 20, fig. 1. Albarda, Aves neerl. 1897, p. 68. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 138. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 123, 124 en 125.

Platalea leucorodia leucorodia, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 85. Id. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 100.


Nederlandsche volksnamen: Lepelgans.

Engelsch: Spoonbill.

Duitsch: Löffler.

Fransch: Spatule.

 

Beschrijving: Oud ♂. Gevederte wit, aan den benedenhals en aan de bovenborst okergeel getint, welke kleur bij oudere voorwerpen ook op den bovenkop en aan het achterhoofd is waar te nemen; vederen van bovenkop en achterhoofd puntig en verlengd. Iris donker karmijnrood, naakte huid om het oog geel; snavel zwart, in het basisgedeelte van opstaande dwarsribben voorzien, waartusschen de kleur blauwachtig grijs is, aan de punt okergeel; naakte keelhuid geel, naar beneden toe roodachtig geel; pooten zwart. Vleugel 370–400, staart 126–140, snavel 182–232, loopbeen 135–148 mm.

Oud ♀. Kleiner dan het oude ♂, verlengde kopvederen korter en de kleur van den snavel minder krachtig. Vleugel 366–375, staart 123–130, snavel 184–185, loopbeen 125–128 mm.

Winterkleed. Wit, zonder de verlengde kopvederen. Kleur van naakte keelhuid en snavel minder sterk.

Jeugdkleed. Wit, zonder verlengde kopvederen; schachten van groote en kleine slagpennen en van de vederen van het duimvleugeltje, zwart; eerste en tweede groote slagpen op de buitenvaan en aan het uiteinde zwart, derde groote slagpen met een zwarte streep langs de schacht op de buitenvaan en aan de punt zwart, vierde groote slagpen aan de punt zwart, tippen van deze pennen soms wit; grootste veer van het