Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/206

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

112

 

Subfamilie CYGNINAE - ZWANEN.

 

De zwanen zijn gekenmerkt door den zeer langen hals, de bij oude dieren onbevederde teugels en de geringe lengte van het loopbeen, dat korter is dan de binnenteen. Het gevederte is bij de meeste soorten geheel wit, soms echter bruinzwart of wit en zwart; de jongen zijn bruingrijs. De vleugels zijn matig lang; de staart is kort en puntig toeloopend, uit 18–24 pennen bestaande. Zij vliegen goed, maar vrij langzaam, loopen slecht, zwemmen uitstekend en kunnen niet duiken. Hun voedsel, bestaande uit kleine waterdieren en plantaardigen kost, halen zij veelal van den bodem van het water, door kop en hals geheel onder water te steken. Zij maken hun nest op den grond bij het water of op het water drijvende, en leggen 3 tot 8 eieren. De jongen zijn met een grijs of wit dons bedekt. Zwanen komen in alle werelddeelen, behalve Afrika, voor. In Nederland zijn 3 soorten waargenomen, die alle tot het genus Cygnus behooren.