Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/215

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
117
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

een vorm voor, Cygnus bewickii jankowskii Alphéraky, die een zwaarderen, vooral breederen snavel en in doorsnede iets langere vleugels heeft dan de kleine zwanen, die westelijk van de Lena voorkomen. In den winter trekt de kleine zwaan tot Midden- en Zuid-Europa, vooral aan de kust van Ierland is hij een gewone verschijning en steeds talrijker dan C. cygnus; ook aan de Kaspische zee en aan de Europeesche kusten van de Middellandsche zee is hij waargenomen.

De kleine zwaan komt in levenswijze met den wilden zwaan overeen; hij maakt zijn groot nest op overeenkomstige wijze, soms geheel uit mos, en legt 3 à 4 geelwitte eieren, die volkomen op die van den wilden zwaan gelijken, echter kleiner van afmetingen zijn, lang 90,2–107,5 mm. en breed 63,75–70 mm., volgens Seebohm en Nehrkorn. De donsjongen zijn lichtgrijs. Het stemgeluid van den kleinen zwaan is geheel verschillend van dat van C. cygnus; het is geen trompetgeluid, maar doet denken aan de tonen van een harp. De manier van vliegen gelijkt volkomen op die van den wilden zwaan.