Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
3
 

Familie PODICIPEDIDAE - FUTEN.

 

De futen zijn gekenmerkt door de vierteenige, breedgelobde pooten, die ver naar achteren geplaatst en zijwaarts gericht zijn. Het kuitbeen en het scheenbeen zijn tot bijna aan het hielgewricht door de buikhuid omgeven en daardoor ten opzichte van het dijbeen niet in groote mate beweegbaar, zoodat de voornaamste beweging der pooten in het hielgewricht plaats heeft.


Podiceps cristatus, linkerpoot, 4/5 nat. gr.

De tarso-metatarsus of het loopbeen is zeer platgedrukt, aan de voorzijde van een rij gladde, aan de achterzijde van een dubbele rij tandvormig uitstekende schildjes voorzien. Elk der drie voorteenen is door breede huidlappen omgeven, die de platte nagels, waarvan die van den middenteen aan den voorrand fijn getand is, insluiten; de binnenteen is het kortst, de buitenteen meestal het langst, soms even lang als de middenteen; de kleine achterteen is slechts aan eene zijde van een huidlap voorzien. De snavel is vrij lang, slank en puntig. Van de basis van den mondhoek tot het oog verloopt een naakte groef. In den paartijd zijn beide seksen veelal met fraai gekleurde, verlengde vederen aan den kop versierd. Een uitwendige staart is bijna niet waarneembaar en slechts aangeduid door een bundel haarachtige vederen. De vederen van de onderzijde van het lichaam, waarvan de baarden, zooals van alle vederen, uitgezonderd de slagpennen, weinig of niet aaneengesloten zijn, bezitten een eigenaardigen satijnglans, waardoor de futen in vroeger jaren een zeer gezocht bontwerk leverden. De eieren zijn wit, de donsjongen op een lichtere grondkleur veelal van donkere lengtestrepen voorzien. De familie der futen is over de geheele aarde verspreid. Alle in ons land voorkomende fuutsoorten worden in één genus vereenigd.