soms bij oudere ♂♂ deze kleur ook weinig ontwikkeld is. De hals is bij jonge ♂♂ sterk bruingeel getint, welke tint bij oudere voorwerpen meer grijsgeel wordt.
Donskleed. Gelijkende op dat van Anas boschas. De kuikens zijn kleiner en hebben een fijneren, vooral smalleren snavel.
Voorkomen en levenswijze. De krak-eend behoort in ons land tot de minder algemeene eendsoorten; zij broedt bij ons slechts in klein aantal en daarbij plaatselijk, o.a. op Schouwen, aan plassen in Zuid-Holland en in Friesland en vermoedelijk nog wel elders. Haar broedgebied strekt zich uit over de gematigde streken van Europa, Azië en Noord-Amerika, in Europa van IJsland en Zuidoost-Zweden tot Zuid-Spanje en de Kaspische Zee. In den winter is zij waargenomen in Noordoost-Afrika, Engelsch-Indië, Zuid-China, Japan, Mexico en West-Indië. Onze broedvogels verlaten ons in den herfst, wanneer er ook een klein aantal doortrekt; in den winter wordt zij ook enkele malen waargenomen. In den loop van Maart is zij weder op hare broedplaatsen aanwezig en begint in het laatst van April aanstalten tot broeden te maken, echter zijn de legsels meestal pas tegen eind Mei voltallig. De krak-eend bewoont dezelfde plaatsen als de wilde eend en maakt haar nest onder struikgewas of tusschen gras, meestal in moerassig terrein, soms echter tamelijk ver van het water verwijderd. Het nest bestaat uit eenig plantenmateriaal, drooge halmen, stengels en bladeren en bevat tijdens het broeden veel dons, dat grijsbruin is, met lichtere onduidelijke spikkels, gevormd door de grijsachtige uiteinden der vederen. Het legsel bevat van 8 tot 12 eieren en deze zijn meestal geelachtig wit, soms grauwgroenachtig wit van kleur, in fijnheid en gladheid van schaal en in vorm op die van de wilde eend gelijkende, echter iets kleiner van afmeting, lengte 50–60 mm., breedte 35–39,5 mm., gemeten aan 39 exemplaren uit Nederland in de collectie van 's Rijks Museum te Leiden. De levenswijze van de krak-eend verschilt in hoofdzaak niet van die van de wilde eend; zij is nog meer aan het zoete water gebonden en bezoekt zelfs op den trek of in den winter zelden de zeekust, alleen bij dichtgevroren binnenwater. Zij trekt in den nacht, in den regel in slechts kleine vluchten, die zich veelal bij vluchten van andere eendsoorten aansluiten. Haar geluid gelijkt op het gekwaak van de wilde eend, is echter zachter en schorder. Enkele malen zijn in ons land bastaarden van deze eend met de wilde eend gevangen; ook schijnt zij soms te paren met de smient, van welke beide soorten in Engeland, maar, zoover mij bekend is, nog niet in ons land, zijn waargenomen.