Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/301

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
165
 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 49.

Anas crecca Linnaeus.

DE WINTERTALING.

Plaat 58: oud ♂, oud ♀, ♂ in zomerkleed en donsjong.

 

Anas crecca Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 126. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. II, 1789, p. 147, pl. 76 en 77. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 547. Id. 2e éd. II, 1820, p. 846, IV, 1840, p. 539. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58; p. 535, pl. 296. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 211, pl. 29, fig. 5 en 6.

Anas crecca crecca, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 125. Id. Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 103.

Nettion crecca, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 103. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 147. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 185.


Nederlandsche volksnamen: Krik, Krikje; in Friesland: Piepteling (Albarda). Friesch: Piiptjilling of Pyptjilling en Poepetjilling. Stadfriesch: Teling. In Tietjerksteradeel: Blautjilling (de Vries).

Engelsch: Teal.

Duitsch: Krickente.

Fransch: Sarcelle d'hiver.

 

Beschrijving. Oud ♂. Kop en hals donker kastanjebruin; streek rond de oogen en daaraansluitende aan weerszijden van den achterhals een breede streep glanzend groen; een smalle geelwitte streep langs de basis van den bovensnavel tot aan het groen en zich langs deze kleur van onderen en van boven voortzettend tot aan den achterhals; kin en voorste gedeelte van de keel zwart; benedengedeelte van den achterhals violetzwart; voorste gedeelte en zijden van den benedenhals, voorste deel van den rug, kortere schoudervederen en zijden van het lichaam grauwzwart met fijne grijswitte dwarsbandjes; lange schoudervederen bruingrijs, op de buitenvaan met grijswitte dwarsbandjes; rug en stuit bruingrijs, sommige vederen onduidelijk grijsachtig gespikkeld of geband; borst wit met ronde zwarte vlekken; buik wit; anaalstreek wit met fijne grijsachtige dwarsbandjes; kleine en middelste bovenvleugeldekvederen bruingrijs; buitenste groote bovenvleugeldekvederen bruingeelachtig wit, binnenste bruingeel; spiegel op de kleine slagpennen in de buitenste helft zwart met een smal wit bandje aan den benedenrand, in de binnenste helft glanzend groen; binnenste kleine