Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/308

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

170

 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 51.

Anas querquedula Linnaeus.

DE ZOMERTALING.

Plaat 60: oud ♂, oud ♀, ♂ in zomerkleed en donsjong.

 

Anas querquedula Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 126. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 545. Id. 2e éd. II; 1820, p. 844, IV, 1840, p. 539. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 537, pl. 297. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 212, pl. 29, fig. 7 en 8. Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 126. Id. Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 103.

Anas circia, Nozeman en Sepp, Ned. Vog. II, 1789, p. 181, pl. 94 en 95.

Querquedula querquedula, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 104. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 148. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 186.


Nederlandsche volksnamen: Schijftaling, Stareend; bij Oirschot: Schuimeendje en Schiemeendje; in Friesland: Schierteling (Albarda). Friesch: Skiertjilling, Skierdoper en Skierdôbber. Stadfriesch: Teling (de Vries).

Engelsch: Garganey.

Duitsch: Knäkente.

Fransch: Sarcelle d'été.

 

Beschrijving. Oud ♂. Voorhoofd, bovenkop, achterhoofd en achterhals donkerbruin, de vederen van voorhoofd en bovenkop met lichtgeelbruine schachtstrepen; wenkbrauwstreep en streep achter het oog langs den achterhals wit; kin en voorste gedeelte van de keel zwart; overige gedeelte van kop en hals wijnkleurig bruin, alle vederen met witte schachtstrepen; vederen van borst en borstzijden licht bruingeel met smalle zwarte dwarsbanden; rugvederen bruinzwart met olijfgroenen glans, grijswit of grijsbruin gerand; stuitvederen bruinzwart met grijswitte randen; buik wit, in het achterste gedeelte, evenals de anaalstreek, fijn grauwzwart geband; zijden van het lichaam wit met fijne, zwarte dwarsbanden, de langste vederen aan het einde met een blauwgrijzen band; bovenvleugeldekvederen licht blauwgrijs, de grootste wit; vleugelspiegel glanzend grijsgroen met witten onderrand; slagpennen bruinzwart; onderdekvederen van den vleugel bruingrijs, de middelste en de grootste, alsmede de okselvederen, wit; buitenste schoudervederen blauwgrijs, de binnenste groenzwart met een breede witte schachtstreep; staartpennen bruinzwart met smallen grijswitten rand; bovenstaartdekvederen bruinzwart met grijswitte randen en dwarsbanden; vederen aan de zijden van