Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/333

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
181
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

van Europa en van Azië; in Europa komt zij broedend voor in IJsland, Scandinavië, Denemarken, Schotland, Ierland, de Orkaden, de Shetland-eilanden, Noord-Duitschland tot Oostpruisen, Lapland, Finland, Noord-Rusland, echter ook in Zuid-Rusland, in de Dobroedsja, in Frankrijk en in Engeland. Bij uitzondering is zij ook broedend waargenomen in ons land, meestal in de nabijheid van eendenkooien; den 22sten Mei 1919 vond de Heer Tj. de Vries een nest met 8 eieren aan de Rengersmiede onder Wartena (Fr.), waar tot op uren afstands van de plaats van het nest geen eendenkooien aanwezig zijn. In den winter trekt de smient zuidelijk tot Noord-Afrika, Voor- en Achter-Indië en den Indischen Archipel. Zij komt op den trek in enorm groot aantal voor en overwintert in ons land ook in menigte. In Juli en Augustus worden soms enkele smienten in ons land gevangen of geschoten; bij de opening van de jacht in 1914 werden reeds smienten waargenomen op de plassen bij Nieuwkoop en werden daar den 21sten Juli eenige oude en jonge voorwerpen geschoten, ongetwijfeld daar gebroed hebbende of uitgebroed zijnde vogels. Hun aantal neemt in September toe, maar eerst in October en November begint het aantal der doortrekkers geweldig groot te worden. Zij trekken langs de kustlanden en overwinteren op de Wadden en de Zeeuwsche stroomen. In Maart en April heeft de terugtrek naar hare broedplaatsen plaats. De smient broedt aan meren en in moerassen langs groote rivieren en maakt haar nest tusschen riet en ruigte of onder kreupelhout. De broedtijd valt in het laatst van Mei en Juni; het voltallig legsel bestaat uit 8–10 eieren, die geelwit tot bruinachtig geel van kleur zijn, een gladde, fijnkorrelige schaal bezitten en die in afmeting varieeren van 49,5–59,5 mm. lengte en 35,2–41 mm. breedte. Het nestdons is donkerbruingrijs met witte spikkels. De smient is een schuwe vogel, die zeer snel en bijna geruischloos vliegt en over het geheel een nachtelijk leven lijdt. In levenswijze en voedsel komt zij met de andere zwemeenden overeen. Het stemgeluid van de smient, dat zij ook onder het vliegen laat hooren, is een helder eenigszins fluitend miebwie; bovendien laat zij een kort en zacht, eenigzins knorrend gekwaak hooren. In ons land zijn bastaarden gevangen van de smient en de wilde eend en van de smient en de wintertaling.