Naar inhoud springen

Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/337

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
183
 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 55.

Spatula clypeata (Linnaeus.)

DE SLOBEEND.

 

Plaat 67: oud ♂, oud ♀ in den zomer en donsjong.
Plaat 68: ♂ in zomerkleed en ♂ in overgang.

 

Anas clypeata Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 124. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. III, 1797, p. 253, pl. 130 en 131. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 543. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 842, IV, 1840, p. 540. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 533, pl. 295. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 210, pl. 29, fig.3, 4 en 4a.

Spatula clypeata, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 101. Snoukaert van Schauburg; Avif.neerl. 1908, p. 124. Id. Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 104. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 148. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 182.


Nederlandsche volksnamen: Slob; Slobbe, Schildeend (Houttuyn); in Groningen: Lepelbek; in Limburg: Slobbereend. Friesch: Slob, Slobbe, Slob-ein en Wetterslob (de Vries).

Engelsch: Shoveler.

Duitsch: Löffelente.

Fransch: Souchet.

 

Beschrijving. Oud ♂. Kop en hals glanzend groen, tegen het licht gezien violet, bovenkop, kin, keel en voorhals bijna zwart; benedenhals, voorste gedeelte van de borst, zijden van de borst en voorste schoudervederen wit; vederen van het midden van den achterhals en van den bovenrug zwartbruin met grijsachtig witte randen; benedenrug en stuit groenglanzend bruinzwart; benedenborst, buik, anaalstreek en zijden van het lichaam kastanjebruin, de achterste vederen aan de zijden van het lichaam en somwijlen die van de anaalstreek met fijne zwarte, onregelmatige dwarsbandjes; kleine en middelste bovenvleugeldekvederen grijsblauw; groote bovenvleugeldekvederen grijsbruin met breede witte banden; vleugelspiegel glanzend groen; groote slagpennen donker grijsbruin; verlengde schoudervederen zwart met breede witte schachtstreep, de meer naar voren gelegene op de buitenvaan grijsblauw, eveneens met een witte schachtstreep; kleine en middelste ondervleugeldekvederen en okselvederen wit, groote ondervleugeldekvederen lichtgrijs; boven- en onderstaartdekvederen glanzend donkergroen; aan weerszijden van den staartwortel een witte vlek; staartpennen bruingrijs met witte randen, de buitenste wit met fijne bruingrijze spikkels. Iris geel; snavel