Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/385

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
211
 

Genus Oidemia Fleming.

 

Fleming, Phil. Zool. II, 1822, p. 260.

 

Snavel groot en breed, van voren plat, aan de basis hoog en gezwollen of van een knobbel voorzien. Nagel van den bovensnavel breed. Neusgaten ongeveer in het midden van den snavel gelegen. Staart, uit 14 tot 16 pennen bestaande, wigvormig, kort. Tot het genus Oidemia behooren drie soorten, die het noorden van het noordelijk halfrond bewonen en alle drie ook in Nederland waargenomen zijn.

 

Tabel ter bepaling der soorten.

1 vleugelspiegel wit .......... O. fusca.
geen witte vleugelspiegel .......... 2
2 bevedering van het voorhoofd zich niet op den rug van den snavel
uitstrekkende
.......... O. nigra.
bevedering van het voorhoofd zich ver, tot bij de verbindingslijn
van den achterrand der neusgaten, uitstrekkende
.......... O. perspicillata.