Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

12

 
Orde COLYMBIFORMES.
Familie PODICIPEDIDAE.
 

N°. 3.

Podiceps auritus (Linnaeus).

DE KUIFDUIKER.

Plaat 5: oud ♂, oud ♀ in overgang, ♂ in winterkleed.

 

Colymbus auritus, Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 135. Albarda, Aves neerl. 1897, p. 114. Snouckaert van Schauburg, Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 109.

Podiceps cornutus, Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 466. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 721, IV, 1840, p. 450. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 508, pl. 272. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 200, pl. 27, fig. 7.

Podiceps auritus, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 138. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 132.

 

Nederlandsche volksnamen: Kleine zanddrijver (van Wickevoort Crommelin). Friesch: Túfdûker, Stintling (de Vries).

Engelsch: Slavonian grebe.

Duitsch: Ohrensteissfuss.

Fransch: Grèbe oreillard.

 

Beschrijving: Oud ♂. Verlengde vederen van den bovenkop en van de zijden van den kop, alsmede die van kin en keel, zwart met groenen glans; teugels donkerbruin, wenkbrauwstreep en breede streep van verlengde vederen achter het oog geelbruin; achterhals en bovenzijde van het lichaam grauwzwart, op den rug met lichtere vederranden; voorhals en zijden van het lichaam roodbruin; borst en buik wit; groote slagpennen grauwzwart, aan de basis wit; kleine slagpennen wit, de meest naar binnen gelegene, evenals de bovenvleugeldekvederen grauwzwart; ondervleugeldekvederen wit. Iris rood met gelen binnenring; snavel zwart met grauwwitte punt en met bleekroode basis van den ondersnavel; naakte teugelstreep roodachtig zwart; teenen en buitenzijde van het loopbeen grauwzwart, binnenzijde van het loopbeen grijswit. Vleugel: 130–145, snavel 21–23, loopbeen 43–46 mm.

Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂. Meestal iets kleiner. Vleugel 126–135 mm.

Winterkleed. Bovenkop, achterhals, bovenzijde en zijden van het lichaam grauwzwart; kin, keel, kopzijden en onderzijde van het lichaam wit; anaalstreek lichtgrijs; tusschen snavelbasis en oog een min of meer aangeduide grauwwitte vlek; voorhals in het midden lichtgrijs; vleugels als in het prachtkleed. Iris oranjerood; snavel blauwgrijs met lichte punt; pooten aan de buiten- en bovenzijde olijfzwart met geelachtige randen aan de teenen, aan de binnen- en onderzijde geelgrijs.