Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/405

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
221
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

ons land waargenomen en in Juni 1906 is het broeden op Vlieland en Terschelling geconstateerd, eveneens in 1907 en 1908. Uit Zeeland heb ik een ♂ in bijna volkomen zomerkleed ontvangen, dat daar 4 September 1908 geschoten werd. Slechts bij uitzondering wordt zij 's winters bij ons op de binnenwateren aangetroffen; ik ontving een enkel voorwerp van de Nieuwkoopsche plassen. De eidereend broedt in Schotland, op de Faröer, op Sylt, op IJsland, aan de kusten van Scandinavië, op Bornholm, Nova Zembla, Waigatsch, Jan Mayen, Kolgoejef, in Noord-Rusland en Noord-Siberië. In den winter is zij zuidelijk aangetroffen tot Zuid-Frankrijk, Italië, Zwitserland, Oostenrijk, Hongarije en Midden-Duitschland. Zij bewoont de zeekusten, en maakt haar nest meestal in grootere of kleinere kolonies, veelal in de nabijheid van de zee, tusschen planten, bij ons op Vlieland en Terschelling tusschen de helm in de voorste duinen, of tusschen steenen, soms geheel vrij of onder een rotsblok. Het nest bestaat uit eenige droge stengels en bladeren en is dicht gevoerd met dons, dat grijsbruin van kleur is met onduidelijke lichte plekken. Dit dons wordt in noordelijke streken door de bewoners op de broedplaatsen stelselmatig verzameld en is het gewilde en kostbare eiderdons. De eieren, meestal 5–8 in een legsel, zijn grijsgeel tot grijsgroen van kleur, varieeren volgens Rey in lengte van 72,2–83,2 mm. en in breedte van 46,9–52,8 mm.; vijf eieren uit Nederland in de collectie van 's Rijks Museum meten 74,5–78 mm. in lengte en 51–54,75 mm. in breedte. De kuikens komen na een broedduur van ongeveer 4 weken uit en worden door de moeder spoedig naar de zee gevoerd, die zij niet meer verlaten. Den waard ziet men aanvankelijk nog af en toe bij het nest, maar hij neemt aan het broeden geen deel en bekommert zich niet om de jongen. Buiten den broedtijd is de eidereend schuw, op de broedplaatsen zeer tam, vooral in groote kolonies. Haar voedsel bestaat bijna uitsluitend uit schelpdieren en daarvan is de gewone mossel de voornaamste; zij haalt deze en andere lagere dieren duikend van den bodem op. Op het land loopt zij onbeholpen, haar vlucht is weinig snel, eenigszins log en meestal laag over het water. Zij is overdag in de weer en schijnt 's nachts, op plaatsen waar zij niet gestoord wordt, op het droge te slapen. De stem van de eidereend is een diep kor kor en het ♂ laat in den paartijd een luid, ver hoorbaar a-oe, a-oe hooren.

De eidereend varieert tamelijk sterk in grootte van den snavel, in vleugellengte en in breedte van het onbevederde gedeelte aan de zijden van den snavel; deze variaties zijn individueel en zijn niet kenmerkend voor voorwerpen van een bepaald broedgebied, uitgezonderd wellicht de broedvogels van de Faröer, die schijnbaar standvastig kleiner zijn. De in oostelijk Noord-Amerika, op Groenland, Spitsbergen en vermoedelijk ook Frans Jozefsland voorkomende eidereend, Somateria mollissima borealis (Brehm) wijkt van de onze af door een helder oranjegelen snavel en iets langere binnenste kleine slagpennen, terwijl de in westelijk Noord-Amerika en in Oost-Azië voorkomende vorm, Somateria mollissima V-nigrum Gray gekenmerkt is door een zwarte V-vormige vlek op de keel en door een eveneens oranjegelen snavel.