En nadat hij hem had weggestuurd, vroeg hij de jongste zoon om in zijn aanwezigheid te komen, en hij sprak ook met hem in dezelfde taal waarin hij al met de anderen had gesproken. Waarop de jongeman op deze manier begon te antwoorden:
“Wat kan ik u vader, aan wie de heilige God vele jaren van gelukkig leven heeft geschonken, vertellen; hoe kan ik, nog steeds een kind, zo'n ernstige en belangrijke last aanvaarden?” “Ik heb het gevoel alsof ik een kleine druppel water ben, vergeleken waarmee uw rijk een enorme en eindeloze zee is. Hoe zou ik ooit kunnen weten hoe ik zo'n rijk moet besturen? Maar omdat u me als zo jong ziet, bespot u me en vraagt dat ik zulke gedenkwaardige dingen doe, en u maakt grapjes over mijn verlegenheid. Sire, terwijl ik nog een kind ben, ben ik echter intelligent genoeg (godzijdank) om mijn sterke punten en mijn kracht te kennen en ik realiseer me toch wel dat u mij bespot; want zelfs als het niet het geval was, heb ik dan niet twee oudere broers aan wie u de zware last van het rijk zou hebben toevertrouwd?”
De koning had grote bewondering voor het slimme antwoord van de jongen en hij was oneindig getroost toen hij ontdekte dat hij zo'n scherp intellect had. Nadat hij zich aldus had verzekerd door het gesprek dat hij met zijn drie zonen had gevoerd van de vooruitgang die zij in de wetenschappen hadden gemaakt, en nadat hij de wijze en behoedzame antwoorden had gehoord die ze hem hadden gegeven, besloot hij dat, om ze helemaal volmaakt te maken, ze eropuit zouden gaan om de wereld te zien, om de verschillende gewoonten en gebruiken van vele naties te leren boven de ervaring, die ze al hadden door het lezen van boeken en de lessen van hun docenten.