Paarse doovenetel.—Lamium purpureum.
Dit is een van de sierlijkste lipbloemetjes, die wij in ons land hebben. Door haar haarring in de enge kroonbuis staat deze soort dichtbij den bekenden Witten doovenetel, dien wij als kinderen zoo dikwijls met den brandnetel verwarden, en dichtbij Lamium maculatum, minder algemeen, die zoo duidelijk kenbaar is aan de langgerekte witte vlek op de donkergroene bladeren. Beide die Lamiums maken echter een veel forscheren indruk dan deze kleine Paarse doovenetel met het keurig fijne bloemkroontje, dat, wanneer het nog niet geheel open is, zich zoo sierlijk dekt met het donkere kapje, de voorovergeslagen bovenlip.
Zie, hoe aardig de teekening is in het bloempje met zijn priemvormig tandje, dat naar Lamiumaard links en rechts van de onderlip is geplaatst, en let op de hooggekleurde helmknopjes van de twee buitenste of langste en de twee middelste of kortste meeldraden, die op menigen bijenrug wat stuifmeel brengen; op het vijftandige kelkje, dat zoo stabiel in de kransen blijft zitten ter beschutting van de vierdubbele dopvruchtjes, als reeds lang het purperen bloempje met zijn rechte buis is afgevallen, en eindelijk op de zachtbehaarde welgevormde bladeren aan den vierkanten stengel, korter gesteeld, naarmate zij hooger zijn geplaatst en met een mooie regelmatige karteling aan den rand.
Den geheelen zomer door kunt ge van den paarsen doovenetel genieten, al vonden wij ze nergens in grooten overvloed en al kan zij in algemeenheid niet wedijveren met haar witte verwante. De kleur van de bloempjes is meestal donderder dan in onze afbeelding is aangegeven.
Het grieksche lamos beteekent muil; wij kunnen betreffende deze naamsafleiding opmerken, dat het muiltje hier bij Lamium purpureum in minder sterke mate dreigend gaapt dan bij Lamium album en L. maculatum.