Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/12

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 1 —

Het is een alleraangenaamste ontmoeting, die met de eerste sneeuwklokjes in onzen tuin, als Februari soms nog in het land is, en de groet, dien wij met dat bloemenkind wisselen, getuigt van blijde verrassing, dat wij het na zoo lange afwezigheid terugzien. In den tuin terugzien, want dat wij 't plantje het eerst in 't wild in een vochtig bosch of aan een slootrand zouden aantreffen, is zoo weinig waarschijnlijk, dat wij er geen rekening mee durven houden. In tuinen echter ziet men 't bloempje veel hier of daar, als het ware toevallig, opgroeien, en misschien heeft dan lang geleden de een of andere bloemenliefhebber, tijdgenoot van uw overgrootvader, het daarheen overgebracht, toen hij als welkomen buit het veroverde op een winterwandeling.

Melkbloem beteekent de naam Galanthus, naar de mooie zachtwitte kleur van het bloemdek met drie buitenste witte grootere en afstaande en de drie kleinere binnenste blaadjes, waarop de groene streepjes en het groene halve maantje zoo bijzonder mooi uitkomen. 't Is of aan dat groen een speciale bekoring eigen is in dien tijd, dat er nog zoo weinig groen te bewonderen valt. De bijen, die zich reeds buiten wagen, laten zich erdoor den weg wijzen naar den honing, dien de uitgerande binnenste drie blaadjes in overlangsche groeven aan de binnenzijde voor hen afscheiden. Zij beladen zich met den inhoud der van boven met schuine spleet openspringende en van kromme haakjes voorzien zes helmknoppen en naar een andere bloem vliegende, verrichten zij daar het zoo noodige bestuivingswerk. Hiermede zijn de bijen tevens voor andere vliesvleugelige insecten aan 't werk geweest. Want met de rijpe zaden uit de zich later ontwikkelende donkerroode bes gaan dikwijls de mieren aan den haal die veel sneeuwklokjeszaad naar hun voedselbewaarplaatsen sleepen en daarmede tot de verspreiding der plant het hunne bijdragen. Blijft insectenbezoek uit, dan valt in het hangende bloempje gemakkelijk wat stuifmeel op den stempel onder het kegeltje der zes meeldraden.

Voor de instandhouding van het individu is elk plantje zelf uitstekend toegerust. De jonge bloem wordt beschermd door de éénbloemige bloeischede, uit twee met elkaar overlangs vergroeide schutbladeren gevormd, die den knop omhult en waaruit zijwaarts de fijne bloem aan het dunne steeltje met hangend kopje te voorschijn komt. Ondanks het groote weerstandsvermogen, dat haar de winterstormen doet trotseren, is de bloem zeer gevoelig; bij bedekte lucht sluit ze zich terstond. Gewillig in de handen van kweekers is zij niet, geen broeikaswarmte lokt het klokje te voorschijn, eer zijn tijd gekomen is en hoewel in September alle deelen reeds tusschen de schubben van den bol te herkennen zijn, door geen vochtige warmte laat zich het proces versnellen, dat erop berekend is, dit bloempje 't voorjaar te doen inluiden.