— 57 —
Bolderik.—Agrostemma githago.
Een veld van rijpende rogge in Juni! Eldorado voor den botanicus! Niet enkel aan den rand van zulk een ruischend woud van golvende aren, maar tot in de donkere diepte van dat woud toe vragen forsche planten met kleurrijke bloemen om zijn belangstellende aandacht. Ziet men langs de oprijzende halmen, dan treft de blauwe spikkeling, door de Korenbloemen teweeggebracht, en de felroode flikkering van enkele Klaprozen en 't geel van de gouden harten der Matricaria chamomilla of het mooie melkwit der lintbloemen van Anthemis arvensis.
Met zulk een schat terugkeerend van een wandeling door ruischende korenvelden, met plan hem thuis in de waarde zijner onderdeelen te leeren kennen, zult ge allicht het meest u voelen aangetrokken tot de mooie paarsachtig rose Bolderik, dat kostelijk sieraad onzer velden. Gij weet zelf niet, wat u het meest frappeert, de groote vijfbladige bloemkroon met die fijne teekening van parallelle lijnen of die verbazend lange, ver daarbuiten uitstekende smalle kelkslippen of die eenigmooie lange geribde kelkbuis, als een waardig grijsaard met deftige lange zachte witte haren getooid. 't Geheel is van treffende bekoorlijkheid, en als ge iets op dit bloemenkind zoudt willen aanmerken, zou het zijn, dat ze bijna al te volmaakt was, bijna koud door de klassieke regelmaat der schoonheid. Zie van binnen dat mooie gladde kegelvormig vruchtbeginsel met de vijf even lange harige stijlen en puntige stempels, die tien deftige volkomen gelijke meeldraden en de ordelijk tegenoverstaande smalle grijsviltige bladeren, tot den rechten slanken officiëel gevormden penwortel toe, het is alles haast al te zeer precies, zooals het hoort.
De meeldraden zijn niet gelijktijdig rijp; wel is de bloem protandrisch, maar de voor de kroonbladeren staande antheren rijpen eerst na de stempels en zorgen nog zoo noodig voor zelfbestuiving.
De Bolderik hoort tot de Caryophylleeën; is zij dus met Lychnis verwant, maar waar deze twee tongetjes aan haar kroonbladeren heeft bij den nagel, vindt men bij Agrostemma, dat de schijf afloopt langs den nagel en dien een gevleugeld aanzien geeft, terwijl over 't geheel zij in haar correctheid veel verschilt van het min of meer slordige nichtje.