Naar inhoud springen

Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/132

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 61 —


Madeliefje.—Bellis perennis.

Het gansche jaar door mooi! Ja, wel past die Latijnsche naam voor 't sierlijke witte bloempje met het gouden hart, dat met nooit falende trouw ons overal in ons land 't geheele jaar door pleizier kan doen. Heel, heel vroeg in 't voorjaar, als langs de wegranden 't gras nog dor en leelijk is, begint het al fleurigheid en toon aan straat- en grint- en zandweg bij te zetten, en later tusschen 't frissche gras in den zomer tot zelfs laat in het najaar weet het zich te doen opmerken.

Het negeert dan met een zeker air zijn bladeren daar beneden in de diepte, die intusschen vlijtig bezig zijn, het van voedsel te voorzien en 't kost u eenige moeite tusschen het gras de bladrozet te vinden, waaruit de eene lange bloemsteel opschiet. Die wortelrozet bestaat uit spatelvormige bladen, dat is zij hebben een omgekeerd-eivormig voorstuk, dat zich naar beneden langzaam tot een langen, smallen voet samentrekt.

De bloemhoofdjes hebben vrouwelijke lintbloemetjes en tweeslachtige buisbloempjes, zoodat Linnaeus ze bracht tot de orde der Syngenesia superflua, de "Overbodig saamhelmigen", daar de gele bloempjes alleen wel zouden kunnen zorgen voor 't vormen van vruchtjes. De straalbloempjes varieëren dikwijls van kleur in zoo ver 't rood en wit vrij grillig afwisselen. Trouwens aan de onderzij zijn de meeste lintbloemen rood, maar tot de standvastige kenmerken behooren zulke kleureneigenaardigheden niet, hoe gewichtig ook uit schoonheidsoogpunt de rol zij, die de kleuren spelen. Daar de roode kleur zich 't veelvuldigst vertoont in den herfst, heeft men haar voorkomen in verband gebracht met het feit, dat zij door die kleur voor haar warmte meer van de zonnestralen profiteert. De lintbloemetjes vormen bij avond en bij bewolkt weer een dakje over het pollen der schijfbloempjes, doordat zij zich naar elkander toebuigen. Ook is het bloemhoofdje dan een weinig geknikt. Als het bloempje niet meer doorgroeit, houdt die sluiting op, de rijpende vruchtjes hebben die niet noodig. Bij rijpheid vallen de kale vruchtjes gemakkelijk af van den opgehoogden naakten bloembodem, die dan kegelvormig is en door de ééne dichte rij van lancetvormige omwindselbladen als op een keurig schoteltje wordt gedragen. De koeietong snijdt op 't weiland rustig 't madeliefje mee af en het dier ondervindt er geen schadelijke gevolgen van, al ziet de boer natuurlijk liever weinig bloemen op zijn land. Bij flinke bemesting worden de madeliefjes door den krachtigen grasgroei verdreven.