Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/148

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 69 —


Roode klaver.—Trifolium pratense perenne.

Dit is de echte in 't wild groeiende Roode klaver, met dat aardige bloemrijke hoofdje van ongesteelde roode bloempjes, waarvan het nader bekijken allerlei verrassende mooiheden aan 't licht brengt. Van de gekweekte roode klaver, Trifolium pratense sativum, die wordt uitgezaaid en groen als veevoeder wordt afgemaaid en afgeweid, verschilt zij vooreerst doordat haar stengel afstaand behaard en gevuld is, terwijl hij bij de gekweekte, ook Brabantsche of Spaansche zaaiklaver genoemd, hol is en geen haren draagt, en in de tweede plaats doordat er bij haar geen afstand is tusschen de bovenste bladen en de bloemhoofdjes. De afbeelding is die van deze variëteit perenne.

Wanneer men ze bij elkaâr ziet, is vergissen onmogelijk. Bij onze Trifolium zijn de bovenste der fraaie gesteelde drietallige, aan de onderzijde zacht behaarde bladeren, die van boven een eigenaardige lichte halvemaanvormige plek vertoonen, vlak bij het hoofdje geplaatst. Des nachts leggen de twee zijblaadjes zich met de bovenzij tegen elkaar aan; zij leggen zich op die wijze te slapen. De fijne bruingeaderde, vliezige steunbladen, die met den bladsteel zijn vergroeid, schijnen met hun vieren den dienst te verrichten van een omwindsel. De lichtgekleurde steunbladen gaan plotseling over in een spitse lange naald, die, tegen de paarse bloempjes aanrustend, wel verward zou kunnen worden met een lange tand van een kelkje.

Want elk der ongesteelde bloempjes heeft een keurig behaard, duidelijk tiennervig kelkje, met vijf tanden van ongelijke lengte en een haarringetje aan de keel, bijzonderheden, waardoor onze klaver zich van de bekende algemeene Witte klaver Trifolium repens onderscheidt, met haar stevige steeltjes aan ieder bloempje, haar onbehaarden kelk, den kruipenden stengel en den zeer grooten afstand tusschen 't hoofdje en de bovenste bladeren.

Wat het bloempje zelf betreft, valt de vergroeiing der vijf kroonblaadjes op te merken, ook met de tien tweebroederige meeldraden; het kroontje blijft verdroogd de kleine peul omgeven, maar die minder fraaie overgangstoestand, met de bruine slappe overblijfselen der bloemen, maakt nog weer later plaats voor de aardige vertooning, die de peultjes, alle zoo dicht bijeengeplaatst, samen maken.

Met de wikken en de andere Papilionaceeën is Trifolium uit het oogpunt van de stikstofvoeding der gewassen van groot gewicht.