— 73 —
Roode oogentroost.—Euphrasia odontites.
De beide Euphrasia's, die in ons land voorkomen, wedijveren waarlijk in bekoorlijkheid en men is geneigd, altijd die voor de mooiste te houden, die men 't laatst heeft gezien. Euphrasia odontites vonden wij in 't begin van Juli in grooten overvloed aan den voet der reeds gelende halmen van een roggeveld, dat weldra onder de zeis zou vallen. Zij komt dan ook meest op bouwland voor, terwijl Euphrasia officinalis een echt zandkind is, dat de nabijheid van heide en duin niet vreest.
De kleur van onze Roode oogentroost is flets rose, echt van dat vieux rose, dat een tijdlang modekleur was, en merkwaardig genoeg zijn de lancetvormige, wijdgezaagde tegenoverstaande blaadjes ook stoffig bleekgroen van kleur, alsof de levenskracht der plant niet bijzonder groot was. De stengel geeft daarentegen weer een suggestie van stevigheid en weerstandsvermogen; hij is kantig en daarbij behaard, maar zóó, dat de aangedrukte haartjes naar beneden zijn gericht. Strijkt ge dus van onder naar boven erlangs, dan bemerkt ge de ruwheid veel duidelijker dan wanneer ge van boven naar beneden erlangs gaat.
Aan dien rijkbebladerden stengel vindt men naar ééne zijde gekeerd de bloempjes in dichte trossen, elk van een forsch schutblaadje vergezeld, dat weinig verschilt van de gewone stengelbladen. De kelk, niet zooals bij den verwanten Rhinanthus opgeblazen, is toch nog al forsch en blijft het vrij platte doosvruchtje omgeven, dat ge ontwikkeld reeds beneden aan den tros vindt, terwijl boven nog knopjes en pas ontloken bloempjes zich vertoonen.
De twee lippen staan vrij ver uiteen; de onderste met drie bijna even groote zachtafgeronde slipjes; de bovenste weinig gewelfd, slechts even de meeldraden met hun mooie helmknoppen bedekkend. Die laatste hebben kleine witte stekeltjes en deze loopen ook langs den helmdraad voort, al zijn ze daar iets kleiner. Van boven zijn de helmknoppen met elkander verbonden, 't geen het stuiven bij de aanraking door insecten natuurlijk bevordert. De stijl groeide bij onze exemplaren niet boven de meeldraden uit; volgens Kerner von Marilaun blijft hij bij zulke tusschen 't koren groeiende en minder door insecten bezochte Euphrasia's klein, om zelfbestuiving beter mogelijk te maken.