Bilzenkruid.—Hyoscyamus niger.
Er zijn weinig planten, die zoo mooi en toch zoo terugstootend zijn als het Bilzenkruid. Het is een vergiftige schoone, die niemand gaarne aanraakt. Want wat is onaangenamer dan een plant ter hand te nemen, al heeft zij dan ook zulke mooie groote geelachtige paarsgeaderde en in de keel eveneens fraai purpergekleurde bloemkronen als deze, die op stengel, blad en bloem, overal met klierdragende haren bezet is en daardoor, als ware zij met nog niet opgedroogd vernis bestreken, uw vingers bij het aanraken zoo kleverig maakt als de geheele plant is, terwijl zij bovendien dan nog, als een tweede waarschuwing, een zeer onaangenamen geur afgeeft.
Overigens heeft de plant die vergiftigheid van zijn familie, die er voor berucht is, want hij behoort tot de Solaneeën. De 5-slippige kelk en kroon, de 5-kroonstandige meeldraden en de stamper met 1 stijl en 1 stempel en 2-hokkig bovenstandig vruchtbeginsel kunnen u dat leeren. Doch de vrucht is geen bes, zooals wij vroeger bij een paar soorten van Solanum aantroffen, maar, zooals bij de tabak, Nicotiana tabaccum, en enkele andere Solaneeën, een doosvrucht.
Die doosvruchtjes zijn alleraardigst van vorm. In de afbeelding zijn er een drietal onrijpe te zien, door den bekervormigen kelk omsloten. Die kelk groeit met de vrucht mee en blijft haar steeds omsluiten, later stijf en droog wordende. Maakt ge haar open, dan vindt ge het vruchtje in een vorm, die met niets beter dan met een klein keurig net doofpotje te vergelijken is, waaraan het deksel, met een klein knopje er op, niet ontbreekt. Is het doosvruchtje geheel rijp, dan valt dat dekseltje er gemakkelijk af en ziet ge het, voor een doofpot zeker ongewoon, in tweeën verdeeld, door een tusschenschot, dat in 't midden een dikken axilen zaaddrager bezit, waaraan tal van kleine platte aan de oppervlakte fraai gekorrelde zaadjes bevestigd zijn.
Als de bloemen, waarvan er altijd slechts weinige te gelijk zijn geopend, alle verwelkt zijn en de bladeren, die bij Hyoscyamus langwerpig en golvend getand zijn en boven aan de plant ongesteeld, zijn afgevallen, kunt gij de lange rij van wel 30 of 40 paar vruchtjes aan den stijven, wel een meter hoogen stengel, allen ongesteeld en naar ééne zijde gericht, zien zitten, waaruit bij het heen en weer bewegen door den wind, de zaadjes gestrooid worden.