Langwortelig biggenkruid.—Hypochoeris radicata.
De wortelrozet is op nevenstaande afbeelding goed geteekend, behalve dat de borstelige beharing er niet op te bemerken is, doch men zou dwalen als men meende, dat de beide bloemstelen, die er bij te zien zijn, één met een geopend bloemhoofdje en één met den eigenaardig van boven stomp eindigenden knop, uit dien wortelrozet opschoten. Neen, deze Hypochoeris radicata, die veelvuldig op zandgrond en langs dijken en wegen voorkomt, heeft een vertakten onbehaarden, bijna geheel bladerloozen stengel, die wel een halve meter of meer lang wordt en verscheidene op die der paardebloemen gelijkende bloemhoofdjes draagt. Deze laatste hebben meerdere kransen van omwindselblaadjes, die over elkaar heen liggen en op de middennerf meest een rij stekeltjes dragen. De buitenste der lintbloempjes — en andere dan lintbloempjes hebben de hoofdjes niet — zijn aan den buitenkant van een bruingrijze streep voorzien.
Wie een voorbeeld van mooi gevederd vruchtpluis wil hebben, kan bij de uitgebloeide bloemen van dit Biggenkruid terecht, want zelfs met ongewapend oog is het vedervormige der vruchtpluisharen goed te zien. Echter zult gij moeilijk zonder loupe bemerken, dat de langwerpigronde vruchtjes, die dat pluis op een langen snavel dragen en daardoor gemakkelijk heinde en ver door de lucht weggedragen worden, op de ribben met kleine stekeltjes bezet zijn.
Ook als een voorbeeld van het nu niet zoo heel algemeen voorkomende verschijnsel van strooschubben op den bloembodem is deze Hypochoeris zeer geschikt, mits gij er om denkt, dat de schubben gemakkelijk afvallen en dus de bloembodem der uitgebloeide bloemen, waarvan de vruchtjes de wijde wereld ingegaan zijn, volkomen kaal is. Die schubben zijn overigens lang, wel zoo lang als de buitenste omwindselblaadjes, en wie in een knop ze wil opzoeken loopt gevaar ze met de ongeopende bloempjes af te plukken. Aan een jong pas geopend bloemhoofdje kan men de lange, dunne, puntig toeloopende schubben, die tusschen de lintbloempjes inzitten, goed te zien krijgen, en ook later tusschen de rijpe vruchtjes, welke te zamen een wolligen kogel vormen, die echter lang niet zoo fraai en regelmatig is als de bekende van de paardebloem.