— 118 —
Struikheide.—Calluna vulgaris.
Als de Dopheide reeds eenige weken bloeit, begint eerst in de laatste helft van Juli deze donkerroode Struikheide zich te vertoonen, bijna altijd in de buurt van haar rose zustertje. Met haar tweeën maken zij dat bekoorlijke rose kleed van onze heidevelden, dat in 't najaar een reis door Drenthe of de Veluwe, door sommige deelen van Noord-Brabant en van Gelderlands achterhoek en ook door het Zuidoosten van Friesland, als men ongevoelig kan blijven voor de armoede der menschenbevolking, tot een waar genoegen maakt. Wat de schoonheid der beide heidesoorten betreft, valt het haast moeilijk een keuze te doen; die men 't laatst nauwkeurig heeft bekeken, draagt allicht den eerepalm weg, maar onze heideschapen twijfelen niet aldus, die laten de Dopheide staan en eten alleen en met graagte onze Calluna vulgaris.
Zijn roseachtig paarsen tint krijgt het bloempje van zijn kelk en bloemkroon beide, die elk vier slippen hebben en bijna gelijk van kleur zijn; de kroonslipjes zijn korter dan de kelkslippen en met hun achten omgeven ze het groepje van acht meeldraden, naar elkaar toegebogen om den fraaien hoogen stamper met vierlobbigen stempel heen, elk met zijn donkerbruin helmknopje en daaronder de twee witte aanhangsels, die ook bij de dopheide worden gevonden en die zoo'n vroolijk inkijkje geven in het klokvormige bloempje.
Aan korte takjes zijn die bloempjes in dichte schijntrossen aan 't houtig stengeltje gezeten en wat een groen kelkje lijkt onder ieder van hen is een groepje van de vier bovenste blaadjes der takjes. Aan de bladeren valt iets aparts en zeer eigenaardigs op te merken, wat hun stand betreft. De niet-bloemdragende vertakkingen van den stengel bestaan elk uit vier rijen stijf tegen de takjes aanliggende blaadjes, die kruiswijs staan en zoo dicht opeen, dat ze groene zuiltjes of kolommetjes schijnen te vormen. Aan de onderste bladen dier zuiltjes en ook aan de afzonderlijke blaadjes aan den stengel, in wier oksel de bloemdragende takjes ontspringen, ziet men een splitsing van 't blad in twee spoortjes, twee groene puntjes, die aan een pijlvormigen voet doen denken.
Het sterke altijdgroene plantje krijgt ook door de bekoorlijke fijne wit-en-rose knopjes en de teere bloempjes iets bijzonder lieflijks. De bijenhouders laten hun kweekelingen den zoeten honigschat, die onder in 't bloempje wordt afgescheiden, met graagte inzamelen.