Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/276

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 133 —

Rondbladig klokje.—Campanula rotundifolia.

Een van de sierlijkste bloemen onzer wilde flora is dit mooie Rondbladig klokje, als gemaakt van 't fijnste paarse satijn, glad en onbehaard, slechts hier en daar wat rimpelig, alsof 't satijnen kleed pas uit een koffer was te voorschijn gehaald. De klokvorm is bij dit bloempje al bijzonder zuiver en door de 24 uren van het etmaal heen blijft die echte vorm eener zware klok door dit teedere bloempje behouden, van sluiting of verslapping of verandering is geen sprake en 't is of de van grootte zoo mooi er in passende klepel ten allen tijde tot kleppen bereid is. Zij is de meest algemeene der acht in ons land voorkomende Campanula's. In wijde trossen of eigenlijk pluimen hangen de klokjes naar ééne zijde van den stengel.

Bij 't eerste bekijken, twijfelt ge aan de juistheid van den soortnaam rotundifolia, want in plaats van rond zijn de verspreide bladen lijnvormig, hoogstens wat lager aan den stengel lancetvormig en gezaagd. Toch, als ge tot den wortel uw onderzoek voortzet, vindt ge onderaan een paar fraaie langgesteelde bijna ronde gekartelde blaadjes, aan den voet hartvormig; die hebt ge bij de determineering noodig en hun afwezigheid, daar zij soms tijdens den bloeitijd afvallen, kan veel last en moeite geven.

Een ander iets van belang zijn de priemvormige slippen van den kelk, die fraai geribd is en 't halfonderstandig vruchtbeginsel stevig omsluit. De slippen staan sierlijk af van de bloem en ook reeds van de geplooide en toegevouwen geelwitte bloemknoppen en van de nog kleiner gladde en groenachtige knopjes.

De stamper, de reeds genoemde klepel in de klok, staat midden tusschen de vijf meeldraden in en is aan zijn voet omgeven door de vliezige verbreeding dier draden, waardoor een soort van koepeltje gevormd wordt boven het vruchtbeginsel, dat tot een met poriën aan den voet openspringende doosvrucht uitgroeit. Buigt ge de vijf verbreede helmdraden uiteen, dan kunt ge de holte, waarin honig wordt afgescheiden, duidelijk waarnemen. In den knop steekt de stamper niet uit boven de helmknoppen, waarboven hij zich later ver verheft. Al voortgroeiende maakte hij daarbij gebruik van de borstelige haren op de oppervlakte van den stijl en veegde uit de naar binnen openspringende en vóór hem rijpende helmknoppen het stuifmeel weg, terwijl de helmknopjes later verlept den voet van den stijl omslingeren blijven. Dan eerst rijpt hijzelf en zet zijn drie flinke omkrullende stempels wijd uiteen, wachtend tot een in een andere bloem bestoven insect hem zijn pollen afstaat, als het op weg is naar den zoeten voorraad onder in de klok. De haren van den stamper zijn nu niet meer te zien, die heeft hij wijselijk ingehaald. Zij hebben zich in hun kolfvormig gezwollen en in het weefsel van den stijl verborgen voet teruggetrokken als de vinger van een uitgetrokken handschoen die aan den vinger bleef vastzitten. Bij alle Campanulaceeën dus ook bij de reeds besproken Jasione, vindt men hetzelfde verschijnsel.