Gewone valeriaan.—Valeriana officinalis.
Een baasplant met zijn dikken forschen geribden stengel en groote ineengedrongen bijschermen van aardige lichtpaarse naar 't rose zweemende vijfslippige bloempjes. Uit de dichte bloemenmassa steken fleurig de meeldraden hun witte helmknoppen ver naar buiten, drie zijn er in ieder bloempje en de stijl met zijn drie stempelslipjes wijst mede naar buiten. De bloemen zijn sterk protandrisch en eerst als de helmhokjes hun stuifmeel grootendeels hebben afgestaan, ontplooit de stempel zijn drie slipjes. Van 't kelkje is niet veel te merken in den bloeitijd, het groeit later tot een haarkroontje uit en als ge elk bloempje afzonderlijk bekijkt, bemerkt ge, dat het min of meer symmetrisch is, hooger aan één kant, met een klein spoortje beneden aan de buis.
Er staan niet veel bladen aan den stengel; die er zijn, staan tegenover elkâar, zijn oneven gevind en hebben grof gezaagde lange blaadjes. De bovenste zijn gaafrandig en lijnvormig. Op elke wandeling of rijtoer ziet men langs onze slooten en vaarten en plassen en tusschen hakhout langs bouwland de hooge valeriaanplanten staan en wie zich de moeite geeft in dezen radicaal te zijn en bij zijn onderzoek tot den wortel door te dringen, die wordt den eigenaardigen geur van dien radix gewaar, dien wij aan het uit de plant bereide geneesmiddel kennen. "Hoofd-, hart- en maagversterkend", zoo luidde het oordeel onzer grootmoeders, wanneer er sprake was van valeriaan en tot in haar daden getrouw aan die gunstige meening, dronken zij het aftreksel en schreven, misschien niet zonder auto-suggestie er haar opgewektheid, goeden eetlust en gelijkmatig vriendelijk humeur aan toe. De gedroogde wortelvezels van den wortelstok, die het geneesmiddel leverden, spelen nog in de apotheek hun rol en ook in den vorm van tinctuur wordt de artsenij aangewend.
De sierlijkheid van de dichte bloemtuilen wordt verhoogd door de mooie vliezige schutblaadjes. In den nazomer, 't laatst van Augustus reeds, zijn de platte langwerpige dopvruchtjes zeer uwe aandacht waard om het sierlijke kroontje, dat ze dragen. Dat is de kelk met zijn tien of twaalf eerst toegevouwen slipjes, die spoedig overgaan in dat onvergelijkelijk mooie, wijduitstaande, vedervormige vruchtpluis, dat in schoonheid voor geen composietenvruchtpluis onderdoet.