Moeras-roerkruid.—Gnaphalium uliginosum.
De tot kluwentjes opeengehoopte bloemhoofdjes van deze nederige Composiet, alleen uit buisbloempjes gevormd en geelachtig wit van kleur, aan de toppen van de takken der stengels gezeten, omgeven door een aantal der naar boven kleiner geworden bladeren, onttrekken zich gemakkelijk aan onze aandacht, zoowel door hun kleinheid en hun weinig in 't oogvallende kleur, als door hun plaatsing. Met wat moeite en een goede loupe kan men zien, dat de bloempjes tweeslachtig zijn, doch die aan den rand van elk hoofdje alleen vrouwelijk; gemakkelijk echter zijn bij de uitgebloeide bloempjes de vruchtjes te zien, klein en dun, hoewel niet plat, ongeveer een millimeter lang, met vruchtpluis van 2- à 3-maal die lengte, vóór het uitvliegen bij velen te zamen als het ware in een klein mandje gezeten, gevormd door de gladde puntige omwindselblaadjes.
Het merkwaardige van dit plantje ligt in de buitengewoon dichte, zacht-wollige beharing, die van het groen weinig te zien laat en alles onder een wit vachtje bedekt. De onder- zoowel als de bovenkant der gaafrandige, lancetvormige, aan den voet versmalde bladeren, en vooral de stengel en de korte bloemsteeltjes, alles is met fijne, uiterst zachte wol begroeid, terwijl deze bovenal in de oksels der bovenste blaadjes, die onder de bloemhoofdjes zitten, zich dik heeft opgehoopt.
Men weet, dat het Edelweisz der Alpen, de Gnaphalium leontopodium of Leontopodium alpinum, aan zulke wollige sneeuw naam en roem dankt, en al is het verschijnsel daar nog meer kenmerkend, omdat ook de groote wijduitstaande omwindselblaadjes in die zachte bekleeding deelen, zou men toch gerust onze Gnaphalium uliginosum het Edelwit der vlakte kunnen noemen.
Bij dat der Alpen verhoedt het witte kleed in den drogen tijd te groot waterverlies. Ons Moeras-roerkruid groeit, zooals de naam reeds zegt, juist niet op droge plaatsen, doch mocht op zijn standplaats eens gedurende een deel van het jaar het water ontbreken, dan is het zeker goed tegen uitdroging beschermd.