Dotterbloem.—Caltha palustris.
Zij is familie van Boterbloem en Speenkruid en heeft met beide de heldergele kleur gemeen. Van de boterbloem onderscheidt ze zich, doordat het glanzig porseleinachtig vernis der bloemblaadjes bij haar ontbreekt, van het speenkruid door haar geringer aantal gekleurde bloembladeren, van beide door de bijzondere grootte der dofgele bloemen en door 't ontbreken van kroonbladeren, terwijl de kelkbladeren zich als kroonbladeren voordoen.
Met Eranthis en Helleborus, met Akelei en Aconiet behoort zij tot die onderafdeeling der Ranunculaceeën, die òf in 't geheel geen of vreemd gevormde en in honigbakjes veranderde kroonbladen hebben. Hier volgen op de gele kelkbladeren, die met een breeden voet op den bloembodem rusten, terstond de meeldraden, wier helmknoppen naar buiten openspringen. Met de Anemoon komt Caltha hierin overeen, dat zij geen nectariën heeft.
Kleine plomp wordt onze Dotterbloem hier en daar wel genoemd en terecht, want ze herinnert inderdaad, hoewel veel kleiner, aan de mooie groote gele Nuphar luteum. Zij zoekt het water als deze, doch dompelt er zich niet in, maar blijft aan den rand ervan, op moerassige weiden, langs slooten en vaarten. Haar mooie vrij groote, donkergroene bladeren, dik, glanzig en niervormig, waarvan de onderste gesteeld, de bovenste zittend zijn, geven aan de polletjes, waarin zij vaak bijeenstaan, een rijk en dicht voorkomen. In 't voorjaar vindt ge haar, in April reeds, en tot in Juni zoekt ge haar niet te vergeefs; geen Friesche vaart of Geldersch rivierke, waarin niet hier of daar de wijdgeopende bloem zich spiegelt, met haar naar ranonkelaard talrijke meeldraden en vele langwerpige tot een krans vereenigde stampers, die tot aardige kokervruchten uitgroeien.