Naar inhoud springen

Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/329

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 160 —

Herfst-tijloos. — Colchicum autumnale.

Ja, wel is zij Tijdeloos, denkend niet aan tijden, noch aan seizoenen, die domme plant, die nog niet weet, dat men in 't voorjaar behoort te bloeien en in den herfst zijn rijpe vruchten moet presenteeren, maar die daar in September met haar mooie lichtpaarse, rose en witte bloemen aan komt dragen en in 't volgend voorjaar eerst blad en vrucht vertoont. Als zoo'n onverzorgd weeskind staat op den bruingerokten bol, de wel meer dan 20 cM. lange bloem, precies een Crocus van den herfst, met een allerbeeldigst zesslippig bloemdek, fijn en teer van bouw en tint, zeer lange driekantige buis en zes van bewegelijke, gele, naar buiten openspringende helmknoppen voorziene meeldraden, bij den ingang der buis vastgehecht. Op die plaats ziet ge een oranjekleurige vlek, waar de honig wordt afgescheiden en bewaard in een aardig groefje van de bloemdekslippen, vooral duidelijk bij de buitenste drie. Midden tusschen de meeldraden ziet ge de drie stijlen, in donzige paarse stempels eindigend, die alle drie als stevige witzijden draden den langen weg afleggen door de bloembuis. De stijlen zijn niet in alle bloemen even lang en deze heterostylie is voor kruisbestuiving zeer dienstig. Toch kan autogamie plaats hebben en wel door de uitgroeiing der bloemdekslippen, op de wijze als bij Gentiaan beschreven. Gaat ge de buis ontleden, dan ziet ge, dat zij uit twee in elkaar sluitende buizen bestaat, de buitenste driekante, vervolg van de buitenste bloemdekslippen, en daar binnen een nauwere buis van keurig fijn rimpelig wit satijn, waarbinnen de drie stijlen, die uitloopen op het vruchtbeginsel, geheel beneden bij den bol welbewaard.

Want zoo'n volkomen onverzorgd weeskind is dit weidebloempje, dat voor 't vee door zijn vergift gevaarlijke spijs is, niet. Die stevige gerekte knol heeft voedsel in overvloed voor de jongere generatie aan haar zijde, die op een korte vleezige spil als stengel de bloemen, soms vijf bijeen, vertoont, den voet der buizen omsloten door twee vliezige scheeden, waarin ook de och zoo teere lichtgroene stengelbladen zijn te zien. In 't voorjaar zullen die tot de volkomen ontwikkeling zijn gekomen van stijve lancetvormige, aan beide zijden spits toeloopende, in drie rijen geplaatste bladeren, in welker oksel op een steel de vrucht gerijpt is, een droge driehokkige met kogelronde zaden, die schotverdeelend openspringt.

Behalve aan die vrucht werkt de plant ook aan de vorming van den nieuwen bol, die de plaats moet innemen van de oude uitgezogen voedster en die veilig diep ligt in den bodem, tot waar geen vorst hem kan bereiken. Wij hadden nog nooit het geluk de plant in 't wild te vinden; zij moet echter op verscheiden plaatsen in ons land, vooral op de weiden aan rivieren, zijn getroffen, en waar zij was, vertoonde ze zich in vele exemplaren.


v. U. en B., Plantenschat. 11